Hosea 9
Hosea 9 Kingcomments Bijbelstudies

Inleiding

De profeet dreigt met de wegvoering van de bevolking en hun verstrooiing. Dan zal het gedaan zijn met hun eredienst. Het land zal verwoest worden achtergelaten. Voor de ontvolking van het land gebruikt de profeet tot de verbeelding sprekende gebeurtenissen: geen geboorte, moederschoot of bevruchting meer en kinderloos maken door uitlevering aan de moordenaar van wat er nog aan kinderen is. Wat dan nog over is, wordt door God uit het land verdreven. Hij verwerpt hen. De reden wordt in het laatste vers gegeven: “Omdat zij naar Hem niet luisteren.”

Verkeerde feestvreugde

God heeft beslist geen afkeer van vreugde. Somberheid heeft niets met God en Zijn dienst te maken. God verheugt Zich ook. Hij is de God Die Zijn volk met “alle blijdschap” wil vervullen (Rm 15:13). Maar de vreugde van Israël is een verkeerde vreugde. Het is met hen gesteld als met de oudste zoon uit de gelijkenis in Lukas 15. Die jongen wilde ook vrolijk zijn, maar alleen met zijn vrienden, zonder zijn vader (Lk 15:29). De blijdschap die we hier bij Israël opmerken, is een blijdschap “zoals de volken”. God staat er buiten.

De voorspoed die het volk heeft gekend onder Jerobeam II en die zichtbaar is geworden in een overvloedige oogst, gebruiken ze voor hun eigen genoegens. Ze geven die aan Assyrië om daarmee zijn gunst te kopen. Op die manier gaan ze een overspelige verhouding aan. Ze beseffen niet dat alleen God uitkomst kan geven en dat mensenhulp niets baat (Ps 60:13b).

Hs 9:1 doet vermoeden dat Hosea zijn boodschap uitspreekt terwijl het volk aan het feestvieren is (vgl. Hs 9:5). Mogelijk betreft het een oogstfeest, het Loofhuttenfeest, of althans dat wat Jerobeam I daarvoor als vervanging heeft bedacht. Voor het aankondigen van de naderende Godsgerichten hebben de profeten meerdere keren van de grote feesten gebruikgemaakt omdat er dan veel volk bij elkaar is. Hosea moet daar als een grote spelbreker zijn gezien.

Hij vermaant hen op te houden met het vreugdebedrijven. Zij jubelen als de volken, en daarin ligt hun overspel. Door hun verbond met God zijn ze met Hem in een huwelijksbetrekking gekomen. Daarbij moet van elke andere verbinding worden afgezien. Bij zulke feesten wordt, naast de geestelijke hoererij die het volk bedrijft, vaak ook letterlijk hoererij gepleegd. Hosea wil hen uit hun roes van lichtzinnige vreugde wakker schudden, want er is allerminst reden voor feestvieren (Jk 4:9).

De oorzaak van vreugde weggenomen

Gods oordeel begint met de Israëlieten te treffen in hun oogst. Als er niets meer is om te eten, is er ook niets meer om mee te feesten. Waarschijnlijk zal door gebrek aan regen er geen opbrengst zijn. Hosea’s boodschap is: ‘Nu vieren jullie wel feest, maar binnenkort zal er geen koren meer geoogst worden en er geen wijn meer zijn om vrolijk te worden.’ Wie zijn vreugde in de Heer Zelf vindt en niet alleen in wat Hij geeft, zal kunnen juichen in de Heer, zelfs al is er gebrek (Hk 3:17-18).

Weg uit het land van de HEERE

Op het oordeel van de misoogst volgt het oordeel van hun verwijdering uit het land. Het land houdt op het volk te voeden en te herbergen. Het land wordt hier “het land van de HEERE” genoemd. Het land is Gods exclusieve eigendom (Lv 25:23). Het zou “een land van recht” (Js 26:10) moeten zijn, een land waar ieder zijn deel krijgt van de overvloed die het oplevert (Dt 8:7-9).

Ze doen echter alsof het hun eigen land is. Ze zullen er als goddelozen uit worden verdreven zoals vroeger Adam en Eva uit het paradijs. Wie zich niet onderwerpt aan de wet van God en zich niet openstelt voor Zijn barmhartigheid en liefde, moet niet verwachten in Zijn land te kunnen blijven. God bezit het eigendomsrecht niet alleen met betrekking tot het land van Israël. Zijn eigendomsrecht betreft de hele aarde (Ps 24:1). Daarom zal iedere boosdoener er uiteindelijk ook uit worden verwijderd.

Egypte en Assyrië zijn de landen waarnaar ze zullen worden weggevoerd. Assyrië is het land dat het oordeel daadwerkelijk zal uitvoeren (Hs 11:5). Het noemen van Egypte moet waarschijnlijk meer symbolisch worden gezien. Egypte staat symbool voor de slavernij waaruit Israël vroeger is bevrijd. In deze slavernij komen ze door hun ontrouw opnieuw terecht (vgl. Hs 8:13), maar nu zal de koning van Assyrië macht over hen uitoefenen. In elk geval zijn Egypte en Assyrië de landen waarop ze hun vertrouwen hebben gesteld in plaats van op God.

Alles wat ze onder het slavenjuk van de koning van Assyrië zullen eten, zal onrein zijn omdat het niet van de bodem van het land van de HEERE komt. Het voedsel zal ook niet geselecteerd en klaargemaakt zijn zoals Mozes dat heeft voorgeschreven en het is ook niet geheiligd omdat de eerstelingen ervan niet aan God zijn aangeboden (Lv 23:10-12).

Offers die de HEERE niet aangenaam zijn

Het volk denkt er niet aan om iets van de vrucht van het land aan de HEERE te geven. Ze zullen voor Hem “geen wijn plengen”, wat betekent dat ze Hem geen drankoffers zullen brengen. Alles is voor henzelf. En als ze al iets als offer brengen, is ook dat alleen om er zelf van te kunnen eten (Hs 8:13). Eenmaal uit het land verwijderd is het voorbij met heel de uitwendige, ceremoniële dienst van Israël. Er is één plaats van eredienst (Dt 12:5-6). Dat laat geen ruimte voor het brengen van offers in het vreemde land waarnaar ze zullen worden weggevoerd.

Maar zelfs al zouden ze hun offers naar Jeruzalem willen brengen, dan nog wil God die niet aanvaarden. Hun offers zijn niet aangenaam voor Hem. Hij wil ze niet in Zijn huis hebben omdat hun harten niet verootmoedigd zijn. Als er iemand is overleden, wordt er treurbrood gegeten (vgl. Jr 16:7). Dat is onrein door de dood (vgl. Dt 26:14). Zo zal alles wat ze als offer willen brengen of wat ze eten dit karakter dragen omdat het gebeurt in een onrein land en door een onrein volk.

Een vraag om het geweten aan te spreken

Eenmaal weggevoerd naar Assyrië zullen ze geen offers meer kunnen brengen. Ze zullen ook de feesten niet meer kunnen vieren. Tijdens hun verblijf buiten het land zullen ze met heimwee aan Jeruzalem denken en aan de vreugde die bij de feesten van de HEERE hun deel is geweest, maar waaraan door hun ontrouw een einde is gekomen. De vraag van de profeet “wat zult u [dan] doen?”, moet hen tot bezinning brengen. Ze moeten inzien in welke situatie ze zich bevinden en dat het oordeel nadert.

Elke uitvlucht afgesneden

Om de Assyriërs te ontvluchten zullen sommigen naar het zuiden gaan. Maar dat land van hun ballingschap zal ook hun graf worden. Met Egypte wordt mogelijk weer Assyrië bedoeld. Memphis is beroemd door zijn enorme piramiden en talloze graven. Het is ook mogelijk dat ze voor de Assyriërs hun toevlucht in Egypte zullen zoeken en zullen hopen binnenkort terug te kunnen gaan. Maar dat zal niet gebeuren.

Terwijl zij zelf zullen omkomen, zullen al hun kostbaarheden en al hun weelde bedekt worden door netels en distels, die een aanduiding zijn van wat verwerpelijk is en verbrand wordt. Het zal hun niets opleveren. Voor zover zij het zullen overleven, zal er in hun tenten, hun woningen, geen vrede wonen. Stekeligheden, de irritaties in de onderlinge omgang zullen hun leven verzuren. Distels zijn het gevolg van de zonde (Gn 3:18).

De boodschapper van God miskend

Hosea ziet dat “de dagen van de vergelding” en “de dagen van de afrekening” zijn gekomen. Hij wil ermee zeggen dat ze voor de deur staan. Het lijdt ook geen twijfel dat Israël de vergelding en de afrekening aan den lijve zal ervaren. Het lijkt erop dat het volk de profeet “dwaas” verklaart en “de man met geest”, dat is de man die door de Geest van God wordt geleid, “krankzinnig” noemt. Zo reageert het volk op de man die hen duidelijk op hun zonden wijst. Met deze woorden zal Israël dan de ware profeet beschimpen. Mogelijk zien ze dat de profeet in geestvervoering is omdat hij volledig bij zijn boodschap betrokken is (Js 21:3).

We kunnen ons dit als volgt voorstellen. Nadat Hosea te midden van het feestgewoel op het feestplein de dagen van de vergelding heeft aangekondigd, schreeuwt iemand: ‘De profeet is een dwaas! Weg met die man, hij verstoort ons feest.’ Op deze wijze is ook de Heer Jezus uitgescholden. Van Hem zeggen ze: “Hij is buiten Zichzelf” (Mk 3:21) en “Hij heeft een demon” (Jh 10:20). Ook Paulus wordt zo bespot: “U spreekt wartaal, Paulus, uw grote geleerdheid brengt u tot waanzin” (Hd 26:24). In feite kan iedereen die een echte volgeling van de Heer Jezus is, instemmen met wat Paulus van zichzelf en zijn medewerkers zegt: “Wij zijn dwaas om Christus’ wil” (1Ko 4:10).

Door Hosea voor dwaas uit te schelden wordt gezegd dat de profeet iemand is aan wie je geen enkele aandacht moet geven. Als iemand harde woorden spreekt die het geweten raken, kun je hem het beste krankzinnig noemen, iemand die raast. Dan heb je direct een excuus om niet naar hem te luisteren.

Nadat de profeet in de rede is gevallen en men hem heeft uitgescholden, gaat hij onverstoorbaar verder. Hij sluit zelfs aan bij de woorden van de spotter. Jazeker, hij is krankzinnig, maar de oorzaak daarvan ligt bij de enorme omvang van de ongerechtigheden van het volk. Bij het zien van zoveel ongerechtigheid kun je toch niet onbewogen blijven? Dat vliegt je toch aan? Temeer als je ook nog eens ziet welk een zwaar oordeel God daarover zal laten komen. Het spreekt van echte liefde voor het volk om hen daarop te wijzen en zelfs na afwijzing gewoon door te gaan.

Naarmate de profeet het volk in zijn liefde voor hen steeds heftiger waarschuwt, wordt de reactie van het volk steeds pijnlijker voor hem en wordt hij nadrukkelijker afgewezen. Achter de profeet zien we God Zelf. Hoe moet de reactie van het volk ook Hém intens verdriet doen. De zonde waarop de boodschapper van God wijst en waarvan men geen afstand wil doen, is de oorzaak van hun handelwijze. De grote vijandschap waarmee het volk de profeet behandelt, is in feite hun vijandschap tegen God. Het getuigt van grote moed om, ondanks de reactie, toch getrouw door te gaan en te verkondigen dat er zwaar weer op komst is voor een volk dat alleen brood en spelen wil.

Wachter bij God

De profeet is een wachter bij God ten gunste van het volk (Ez 3:17). Hij wordt door God op de hoogte gehouden van Zijn plannen en daarmee mag hij het volk dienen (Hk 2:1). Wachter bij God zijn is een groot voorrecht. Dat voorrecht valt maar betrekkelijk weinigen ten deel, hoewel de Heer Jezus tot allen zegt: “Waakt!” (Mk 13:37).

Wachters mogen, behalve waarschuwen voor het naderende onheil, ook uitzien naar de morgen (Js 21:11-12). Zij mogen horen wat God zegt (Hk 2:1). Zoals al is opgemerkt, worden de waarschuwingen van de profeet hem niet in dank afgenomen. Een verklaring van de zin “de strik van een vogelvanger op al zijn wegen” kan zijn, dat de mensen de profeet als een strik zien. Dat kan betekenen dat zij zich door zijn woorden gevangengenomen voelen, dat ze, als ze naar hem luisteren, hun vrijheid om naar eigen genoegens te leven, kwijt zijn. Ze hebben de zonde te lief om dat leven weer prijs te geven.

Een andere verklaring kan zijn dat de profeet erop bedacht moet zijn, dat op zijn wegen strikken verborgen liggen. De mensen tot wie hij zijn boodschap richt, zullen hun best doen zijn stem te laten zwijgen (vgl. Am 7:10-17). Daarvoor zetten ze valstrikken uit en maken ze valkuilen. Ze liggen op de loer om de profeet de mond te kunnen snoeren, of om hem op zijn woord te vangen, zoals ook steeds bij de Heer Jezus is geprobeerd.

De profeet ondervindt deze vijandschap niet van mensen buiten Gods volk. Het bittere is dat de profeet zulke felle tegenstand juist ondervindt in het huis van zijn God. Waar hij God wil dienen, dáár ondervindt hij de meeste vijandschap (vgl. Ps 55:13-15).

Wat er vroeger was, is er nu ook nog

De profeet wijst niet zozeer op de plaats Gibea als wel op “de dagen van Gibea” (vgl. Hs 10:9; Richteren 19-21). Hiermee wijst hij op wat er in de dagen van de richters in Gibea is gebeurd, maar ook op hoe men daarmee is omgegaan, hoe het volk erop heeft gereageerd. Het geeft de atmosfeer aan waarbinnen die afschuwelijke zonde zich afspeelt en waarbij openbaar wordt wat er in de harten leeft van allen die erbij betrokken zijn.

Door te verwijzen naar de dagen van Gibea zegt Hosea dat het in zijn dagen met het volk niet anders is. Mogelijk komt de zonde niet op dezelfde wijze openbaar als destijds in Gibea, waar het wel duidelijk waarneembaar is. Maar zeker is de atmosfeer van destijds in zijn dagen aanwezig. Daardoor hebben zij zich “zeer diep verdorven”.

Het is vreselijk, maar het ergste kwaad kan gebeuren, ook nu in de gemeente. Nog vreselijker is het als die zonde niet wordt geoordeeld of slechts wordt geoordeeld in een geest van hooghartigheid en trots en vanuit eigen belang. God zal ervoor zorgen dat de zonde wordt geoordeeld en dat Zijn volk, te midden waarvan de zonde heeft plaatsgevonden, daarover leert denken en daarmee leert handelen zoals Hij dat doet.

Zonde sterft nooit een natuurlijke dood, maar moet volkomen worden geoordeeld. Wanneer een zonde wordt toegelaten, hetzij in het leven van een persoon, hetzij in een plaatselijke gemeente, zal deze zonde zijn werk blijven doen tot ze wordt geoordeeld. Dit oordeel moet gebeuren door de persoon zelf, of door de gemeente; anders zal God het doen.

Het voorwerp van hun liefde

In het volgende gedeelte verwijst de profeet drie keer naar het begin van het bestaan van Israël als volk (Hs 9:10; Hs 10:1; Hs 11:1). Telkens laat hij zien hoe ontrouw Israël is geworden aan zijn Goddelijke roeping. God vond Israël (Dt 32:10a). Hij zag destijds het hele volk als druiven en vroege vijgen. Hij had daarbij de vreugdevolle verwachting van de volle oogst. Als Eigenaar zag Hij Zijn volk als iemand die aan zijn wijnstok de eerste druiven ontdekt of die in het voorjaar aan zijn vijgenboom de eerste vroege vijgen ziet. Zo heeft God in het begin naar Zijn volk gekeken en er Zijn verwachtingen van gehad. God herinnert Israël eraan hoe in die tijd hun gevoelens tegenover Hem waren (Jr 2:2-3).

Helaas, wat vreugdevol werd verwacht, is op een bittere teleurstelling uitgelopen. Baäl-Peor is tot een valstrik geworden en heeft de ontrouw van het volk blootgelegd (Nm 25:3-18). Peor is een berg in Moab waarmee de afgod Baäl wordt verbonden. Hosea wijst niet alleen terug naar die eerste ontrouw, maar zegt ook dat zij zich sindsdien zo hebben gedragen. Door zich aan “die schande” of ‘schand-god’ te wijden is het volk voor God net zo gruwelijk geworden als de schand-god zelf.

Men gaat steeds meer lijken op het voorwerp dat bewonderd wordt. Men zal zich daarmee steeds meer identificeren en dat zal alleen maar toenemen naarmate men zich meer verdiept in en overgeeft aan dit voorwerp van zijn liefde. Als iets op deze wijze meer onze aandacht en liefde krijgt dan God, worden we voor Hem “weerzinwekkend”. God kan niet toestaan dat wij de eer die Hem toekomt aan anderen geven.

Onvruchtbaarheid

Na de honger in Hs 9:2 en de wegvoering in gevangenschap in Hs 9:3 volgt nu onvruchtbaarheid als een oordeel van God. Dit is een straf waarmee nog niet eerder is gedreigd. Efraïm betekent ‘dubbele vruchtbaarheid’ (Gn 41:52), maar ”zijn luister”, de kracht van het hebben van veel kinderen (Ps 127:3-5; Ps 128:6), zal er niet zijn. Het volk zal niet toenemen, maar afnemen. Er zullen geen kinderen meer worden geboren; ook de eerdere stadia, bevruchting en zwangerschap, zullen tot het verleden behoren. In tegenstelling tot de algemene maatschappelijke opvattingen in onze tijd was het toen een groot gemis, bijna een schande, om geen kinderen te hebben.

Kindersterfte

Van de kinderen die al geboren zijn, zullen ze niet lang genieten. God zal er Zelf voor zorgen dat zij zullen sterven, misschien door een ziekte. Het geslacht van mensen tot wie Hosea zich richt, zal volledig worden uitgeroeid. Het zal geen opvolging kennen. De wijze waarop God dit oordeel gaat uitvoeren, is eenvoudig, maar smartelijk: Hij zal Zich aan hen onttrekken. Als God van iemand wijkt, is dat werkelijk een “wee”. Buiten God is geen leven mogelijk. Alles wat iemand zonder God tot stand brengt, zal vergaan.

Efraïm als Tyrus

Tyrus staat voor kracht en rijkdom, maar ook voor trots en zelfverzekerdheid. Zo heeft Israël zich ontwikkeld. Helaas hebben ze al hun voorspoed voor zichzelf gebruikt en zijn ze vergeten van Wie ze al hun zegeningen gekregen hebben. Zoals Tyrus zich beroemt op zijn eigen inspanningen, zo is Israël ook geworden (Dt 32:15). Wie in die geest zijn kinderen opvoedt, zoekt hun onheil. Dat onheil kan gestalte krijgen in een persoon, “de moordenaar”, die het leven van het kind neemt.

‘De moordenaar’ kan ook zijn de omstandigheden die wij zelf creëren waardoor onze kinderen totaal niet zullen verlangen om met God te leven. Dit kan gebeuren als ze ook in ons leven de karaktertrekken van Tyrus zien. Een kind verloren te zien gaan is erg, maar nog erger is het als we tot het besef moeten komen dat het door onze eigen schuld is gebeurd, omdat wij de dingen van de wereld hebben gezocht en niet naar Gods stem hebben geluisterd.

Het gebed van de profeet

Hosea vraagt aan God Zijn volk te oordelen. Hiermee kiest hij duidelijk de kant van God tegen de ontrouw van het volk. Zo bidt Elia om droogte (Jk 5:17). Dat lijkt hard, maar alleen hierdoor kan het volk misschien nog bereikt worden en hopelijk tot inkeer komen. Hosea laat de straf aan de HEERE over. Het voorstel dat hij doet, is het ergste wat hij kan bedenken. Hij weet geen erger oordeel dan de dood door misgeboorte en gebrek aan moedervoeding.

Het lijkt erop dat hij bidt met horten en stoten. Hij wil iets vragen, maar weet eigenlijk niet wat. Hij laat het aan God over, God moet het maar weten. In die overgave brengt hij dan toch onder woorden wat nodig is om Gods volk te treffen. Je voelt hoe hij worstelt om zijn volk te redden, om het alsnog weer bij God te brengen.

Wat God niet kan liefhebben

God kan geen zonde in Zijn huis tolereren. Zijn huis is hier het volk Israël. God kan niets meer ten gunste van hen zeggen, daarom kan Hij hen ook niet meer liefhebben. Nooit kan God opstand tegen Zijn gezag met liefde benaderen. Het is goed dat te bedenken, zeker in onze tijd, waarin zo luchtig over de liefde van God wordt gepraat. Iemand kan beweren: ‘Hij accepteert ons wel met onze zonden omdat Hij toch wel weet hoe we het bedoelen.’ Dat is echter een grote vergissing.

Geen vrucht voor God

Efraïm wordt vergeleken met een zieke plant. Hij zal aan de vervloekte vijgenboom gelijk worden (Mk 11:12-14; 20-25). Het wonder waarbij de Heer Jezus de vijgenboom vervloekt zodat deze van de wortels af verdort, is Zijn enige wonder van oordeel. De betekenis van dit wonder is, dat er van het volk dat leeft in eigen gerechtigheid nooit enige vrucht voor God zal zijn. Efraïm, dat is Israël, heeft dat in zijn geschiedenis duidelijk bewezen. Al zijn nakomelingen hebben dezelfde opstandigheid getoond. Ze hebben hun kinderen die opstandigheid voorgehouden, hen erin opgevoed. God kan niet anders dan hen oordelen.

Verworpen

Hosea spreekt hier over “mijn God”. Daarmee geeft hij aan dat hij het volledig met God eens is in Zijn handelen met het volk. Tevens geeft hij daarmee aan dat Hij niet meer de God van Israël is als het volk zal zijn weggevoerd. De reden van hun wegvoering en verstrooiing onder de volken is duidelijk, namelijk dat ze niet naar God hebben geluisterd. Ook de eerste koning van Israël, Saul, wordt verworpen omdat hij niet naar God heeft geluisterd (1Kr 10:13; 1Sm 15:23). Dit geeft duidelijk aan hoeveel belang God eraan hecht hoe wij met Zijn Woord omgaan en wat wij ermee doen.

© 2023 Auteur G. de Koning

Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.





Bible Hub


Hosea 8
Top of Page
Top of Page