Micah 1 Kingcomments Bijbelstudies InleidingDe naam Micha betekent ‘wie is als Jahweh?’ Wanneer Micha’s moeder haar kleine jongen bij zijn naam riep om binnen te komen, schalde er, als zij zijn naam riep, een luid getuigenis door de straten van Moreset dat de HEERE – de vertaling van het woord Jahweh in de Herziene Statenvertaling – met niemand te vergelijken is. Als dit getuigenis zo door de stad klonk, zal het de vrome Israëliet mogelijk herinnerd hebben aan het lied dat Mozes en de Israëlieten hebben gezongen na hun verlossing uit Egypte. In dat lied klinkt hetzelfde getuigenis (Ex 15:11). Helaas zal deze herinnering slechts bij een enkeling aanwezig zijn geweest. De massa van het volk denkt niet meer aan de HEERE, aan Zijn verlossing en Zijn doel daarmee. Zij leven voor zichzelf en doen hun naasten onrecht aan. Daarom is er meer nodig dan het getuigenis van zijn naam toen zijn moeder hem riep of wanneer hij zich later als ‘Micha’ voorstelt. Zijn naam zal inhoud krijgen door een krachtige prediking om met de zonde te breken en te doen wat de HEERE vraagt (Mi 6:8). Die prediking sluit hij af met een machtig getuigenis van de betekenis van zijn naam: “Wie is een God als U, Die de ongerechtigheid vergeeft?” (Mi 7:18a). De Micha van dit bijbelboek komt alleen nog voor in Jeremia 26 (Jr 26:18). Daar wordt hij, evenals hier (Mi 1:1), “Micha uit Moreset” genoemd. Dit onderscheidt hem duidelijk van alle andere in de Bijbel genoemde Micha’s, van wie we vaak niet meer lezen dan de naam van hun vader. Er zijn wel twee naamgenoten van wie we meer lezen. De een is “Micha, de zoon van Jimla” (1Kn 22:8-22). In deze zoon van Jimla heeft Micha uit Moreset een inspirerende voorganger. De zoon van Jimla heeft onverschrokken Gods Woord gebracht aan koningen en profeten die met God geen rekening hielden. Deze man is niet onder de indruk gekomen van de pracht en praal van de koningen en van de dreigende taal van de valse profeten. Over deze hooggeplaatste personen heen heeft hij namelijk de majesteit van de HEERE gezien, waarbij alle aardse glorie verbleekt en zijn dreiging verliest. Micha uit Moreset zal een waardige naamgenoot blijken te zijn omdat hij zijn boodschap even onverschrokken brengt. De andere Micha staat in enorm contrast met deze beide trouwe, toegewijde Micha’s. Hem ontmoeten we in Richteren 17-18. Deze man heeft er een heel eigen idee op nagehouden hoe hij God wilde dienen. Zijn afgodische handelwijze heeft ertoe geleid dat een hele stam hem in zijn afgoderij is gevolgd (Ri 17:1-13; Ri 18:1-6; 27; 30-31). Moreset, het stadje waar de Micha van dit bijbelboek vandaan komt, is een stadje ten zuidwesten van Jeruzalem dat direct aan het Filistijnse gebied grenst. De toevoeging ‘Gath’ verderop in Micha 1 geeft dat aan (Mi 1:14). Het is een gewoon plattelandsstadje in de provincie. Net als Amos, die enkele tientallen jaren vóór hem heeft geleefd, is hij iemand van het platteland. Dat wil niet zeggen dat hij in een isolement leefde aan wie alle wereldnieuws voorbijgaat. Hij woonde aan de weg die van de Filistijnen naar het Judese bergland loopt. Die weg is een toegangsweg tot het land. Micha woonde op een plek waar hij van alles op de hoogte is gebracht door de passanten. Hij is geen vreemde in de wereld waarin hij leeft en kan daardoor een passend getuigenis afleggen. Wat zijn afkomst betreft, is er overeenstemming met Amos. Wat de inhoud van zijn boodschap betreft, is er duidelijk overeenstemming met Jesaja, van wie hij een tijdgenoot is. Ze hebben beiden veel gesproken over de Messias. Micha is ook wel eens ‘de kleine Jesaja’ genoemd. Dat er overeenstemming met Jesaja is, blijkt ook uit een aantal vergelijkbare passages van beide profeten: Dat er duidelijke overeenstemming tussen Micha en Jesaja bestaat, wil niet zeggen dat Micha een kopie van Jesaja is. Hij is geen naprater van Jesaja. Wat hij zegt, ‘leent’ hij niet van Jesaja, maar is hem door de HEERE opgedragen. Het volk dat Jesaja hoort, hoort dezelfde dingen van Micha. De ene profeet onderstreept daardoor wat de andere heeft gezegd. Zo wordt het getuigenis dat de HEERE laat geven, bekrachtigd. God laat trouwens nooit tegenstrijdige geluiden horen. Zijn boodschappers zijn altijd in overeenstemming met elkaar omdat Zijn Geest hen leidt. De eigen stijl van iedere boodschapper blijft daarbij altijd bewaard. In vergelijking met Jesaja is Micha een kleine profeet. We zien Jesaja regelmatig aan het hof van de koning, terwijl Micha meer de man van het volk is. Zo’n positie kan een bijzondere geloofsoefening betekenen. Het is immers niet gemakkelijk om in de schaduw van een grote profeet te staan. Toch heeft Micha niet gedacht: ‘Jesaja doet het werk wel. Ik hoef niets te doen.’ Hij weet zich persoonlijk door de HEERE tot zijn taak geroepen en vervult die dan ook vol toewijding. De toepassing naar vandaag, voor de gemeente, is eenvoudig te maken. Elke gave is belangrijk, ook de in onze ogen ‘kleine’ gave. Elke ‘kleine’ gave mag niet denken: ‘De grote gaven doen het wel.’ Dit is ook vandaag in de gemeente een vaak gebruikt argument om zelf niet in Gods koninkrijk bezig te zijn. Niet dat het altijd hardop zo wordt gezegd, maar de praktijk toont het wel aan. Paulus laat zien dat een dergelijke opvatting in feite voortkomt uit jaloersheid. Hij gebruikt daarvoor het beeld van een menselijk lichaam: “Als de voet zegt: Omdat ik geen hand ben, ben ik niet van het lichaam, – is hij daarom niet van het lichaam?” (1Ko 12:15). Hier zien we dat ontevredenheid met de eigen plaats in de gemeente, gezien als lichaam, voortkomt uit jaloersheid op de plaats van een ander. Die houding brengt tot de dwaze veronderstelling er ‘dus’ niet bij te horen, er geen taak te hebben. Micha gebruikt in elk geval niet het excuus: ‘Omdat ik geen Jesaja ben, ben ik geen profeet.’ Hij is niet te beroerd om zijn ‘kleine’ taak ook uit te voeren. Ook nu heeft God aan ieder van Zijn kinderen een taak toebedeeld. Als ieder van al die vele zogenaamd kleine gaven zich dat meer bewust wordt, zal er in de gemeente heel wat meer vrucht voor God komen en heel wat minder strijd en verdeeldheid. Evenals de profetieën van Hosea en Amos handelt de profetie van Micha over de geestelijke toestand van het volk van de Joden, de twee stammen. Hij stelt ook de sociale misstanden zonder omwegen aan de kaak. Ook Samaria wordt genoemd, de tien stammen, zodat het over heel Israël gaat. Hij profeteert zo’n tien jaar voor de val van Samaria. Die wordt veroorzaakt door de Assyriërs in 722 v.Chr., een gebeurtenis waarover hij ook heeft geprofeteerd (Mi 1:6-7). Vanwege alle misstanden in de verhoudingen die in Israël zijn ontstaan, is het volk rijp geworden voor de sikkel van de Assyriërs. Deze misstanden worden in een soort samenvatting weergegeven in 2 Koningen 17 (2Kn 17:6-23). Het oordeel dat Micha heeft moeten aankondigen, is niet met droge ogen door hem aangezegd. Het is hem aan het hart gegaan (Mi 1:8-9). Er is hiervoor al op gewezen dat in Jeremia 26 (Jr 26:18) wordt aangehaald wat Micha in Micha 3 heeft aangekondigd (Mi 3:12). In de dagen van Jeremia herinnert men zich zijn woorden. Dat is meer dan een eeuw later, nadat hij ze heeft gesproken. De priesters en profeten willen Jeremia doden omdat hij hun het oordeel verkondigt als ze ongehoorzaam blijven. Maar de vorsten halen de profetie van Micha aan en hoe Hizkia daarop heeft gereageerd. Voor Jeremia betekent deze herinnering dat de dreiging om hem te doden, wordt weggenomen. Er is namelijk veel ontzag voor Hizkia. Deze Godvrezende koning heeft Micha immers niet laten doden voor zijn woorden. Als zij Jeremia wel om zijn woorden zouden doden, zou dat neerkomen op een veroordeling van de Godvrezende Hizkia, alsof deze ten onrechte Micha heeft laten leven. Ook is het nog belangwekkend te zien dat Micha verschillende keren in de Bijbel wordt aangehaald. Indeling van het boek Het boek is in drie delen te verdelen, waarbij elk deel begint met ‘hoort’: Het woord van de HEERE komt tot MichaMicha heeft “het woord van de HEERE” gehoord. De oorsprong van zijn boodschap ligt in God. Wat Micha moet spreken, zijn woorden die God hem heeft gegeven. Tevens heeft hij de uitwerking van de woorden van God gezien in wat er met Samaria en Jeruzalem gebeurt. God spreekt nooit loze woorden. Als Hij spreekt, gebeurt er iets wat voor het geloof waarneembaar is. De tijd van zijn profeteren valt in de tijd van drie koningen van Juda. Hoewel zijn profetie ook over Samaria gaat, worden toch alleen de koningen van Juda genoemd omdat zij in de lijn van David staan. Tevens weten we hierdoor dat Micha zo tussen de veertig en vijftig jaar lang heeft geprofeteerd. God heeft van zijn woorden alleen laten opschrijven wat voor de komende generaties en ook voor ons van blijvende betekenis is. “Jotham” regeert van ca. 758-742 v.Chr. en is een koning naar Gods hart (2Kn 15:32-38). “Achaz” regeert van ca. 742-727 v.Chr. en is een goddeloze koning (2Kn 16:1-20). “Jehizkia”, dit is Hizkia, regeert van ca. 727-698 v.Chr. Hij is een Godvrezende koning (2 Koningen 18-20). Hij herstelt wat Achaz heeft verdorven. Deze drie koningen laten de verschillende omstandigheden zien waaronder profeten de woorden van God moeten spreken. God heeft voor elke tijd een passend woord, zonder dat Hij Zijn Woord ook maar enigszins aanpast aan die tijd. In Jotham kunnen we een beeld zien van de gezegende positie van Israël in het verleden. Achaz is een verachter van de dienst van de HEERE (2Kn 16:3; 10-15). Hij is een beeld van de antichrist en de afval in de eindtijd. Hizkia is een type van Christus en stelt het herstel van een overblijfsel in verbinding met Hem in de eindtijd voor. Beloften en bedreigingen lopen in dit boek door elkaar heen. We horen hoe Micha onder de regering van goddeloze vorsten troost predikt aan de trouwe gelovigen. Tegen de rechtvaardigen in die periode zegt hij, dat het hun wel zal gaan. In de tijd van de vrome vorsten treedt hij als boeteprediker op voor de ontrouwe leden van Gods volk. Hij zegt tegen hen, dat het slecht met hen zal gaan. Want, al veranderen de tijden, het Woord van de HEERE blijft hetzelfde. Het gaat in Micha om de beide rijken, dat wil zeggen het noordelijk gelegen tienstammenrijk en het zuidelijk gelegen tweestammenrijk. De boodschap van Micha is van toepassing op alle inwoners van de beide koninkrijken. Toch noemt hij niet de koninkrijken, maar de namen van de hoofdsteden ervan. Dat zal zijn omdat de leiders van deze invloedrijke centra hoofdzakelijk verantwoordelijk zijn voor het sociale onrecht (Mi 1:5-7; Mi 3:9-12). Jeruzalem krijgt in zijn profetie de nadruk. Het gaat bij deze stad namelijk niet alleen om de verdorvenheid van de leiders, maar ook om de toekomstige heerlijkheid die het deel van Jeruzalem zal zijn. De Rechter komtMicha stelt zonder nadere introductie de HEERE als de komende Rechter voor. De volken worden als getuigen, als waarnemers, in dit proces opgeroepen (vgl. 1Kn 22:28). Het oordeel dat Gods volk treft, is een voorbode van het oordeel dat de volken zal treffen. Het oordeel over de steden Samaria (Mi 1:6) en Jeruzalem (Mi 3:12) bevat onderwijs voor de volken. Daarom wordt de aarde opgeroepen er acht op te slaan. De bedoeling van deze algemene oproep is het grote gewicht ervan te doen uitkomen (vgl. Dt 32:1; Js 1:2; Jr 6:19). Micha ziet, net als Jesaja, dat het lot van de volken volledig afhangt van het lot van Gods volk. Het lied van Mozes en het boek van de wet zijn vroeger door God als getuigen gesteld van de zonden van de Israëlieten (Dt 31:19-21; 26). Daarin wordt getuigd van het oordeel dat hen zal treffen als zij Zijn verbond overtreden. Op dezelfde wijze getuigt de verwoesting van Samaria en Jeruzalem aan de volken hoe God de zonde haat. Het houdt de waarschuwing in dat zij niet moeten denken dat Hij hen, de volken, zal sparen als “de Heere HEERE” (Adonai Jahweh) zo met Zijn eigen volk handelt (1Pt 4:17). Hij treedt Zelf als Getuige op omdat Zijn volk, dat van Zijn Naam had moeten getuigen, van Hem is afgevallen en andere goden is gaan dienen. De Heere, Adonai, dat is de Gebieder, de Gezaghebber, komt in majesteit uit de plaats waar Zijn troon staat (Ps 11:4). Zijn komst naar buiten uit Zijn heilig vertrek versterkt de indruk van Zijn majesteit. Micha spreekt over “Zijn heilige tempel”. Daarmee benadrukt hij het enorme contrast met de zondige aarde, waar de atmosfeer een en al onheiligheid en onreinheid ademt. Gelukkig zal God eerst nog in Christus uit Zijn heiligdom komen en op aarde verschijnen om mensen de mogelijkheid te geven zich met Hem te laten verzoenen (2Ko 5:20), voordat Hij als Rechter zal verschijnen, zoals hier wordt voorgesteld. Als Hij moet oordelen, gaat Hij uit Zijn plaats (Js 26:21). Als Hij het oordeel uitstelt en daarmee genade bewijst, blijft Hij in Zijn plaats (Hs 5:15). Als Hij moet oordelen, doet Hij het kort, het is het werk van een ogenblik (Js 54:7-8). Zijn eigenlijke werk is het bewijzen van genade en barmhartigheid (Jl 2:13). De HEERE komt uit Zijn woningHier is de dag van de HEERE aangebroken. Hij komt tevoorschijn. Tot nu toe heeft Hij Zich verborgen gehouden (Js 45:15), maar nu gaat Hij orde op zaken stellen op aarde, waar de zonden tot een hoogtepunt zijn gestegen (vgl. Gn 18:21). Zijn treden “op de hoogten van de aarde” laat zien dat Hij de onbeperkte Heerser van de wereld is (Am 4:13; Jb 9:8; Dt 32:13). In deze uitdrukking zit ook opgesloten dat Hij de hoogmoedigen oordeelt (Js 2:11-19). Hoogten zijn ook plaatsen van afgoderij. Met alles wat hoog is bij mensen, rekent Hij af op een wijze die de nietigheid van dat hoge laat zien. Zijn optreden onderstreept Zijn majesteit. Wat verheven en machtig lijkt, wat op mensen indruk maakt, is voor God minder dan wat het stof is voor mensen die daarop trappen. In dit optreden van de HEERE zien we dat God boven de door Hem geschapen wereld staat. Hij maakt geen deel uit van Zijn schepping. De schepping is door Hem tot stand gekomen, door Zijn machtwoord, en bestaat in Hem (Ko 1:17). Hij is ook in staat om op elk door Hem gewenst moment in de geschiedenis in te grijpen om Zijn wil tot uitvoering te brengen. Als Hij in Christus “aan bloed en vlees” deelneemt (Hb 2:14), wil dat niet zeggen dat Hij een schepsel wordt en als zodanig deel gaat uitmaken van Zijn schepping. Ook als Mens op aarde is Hij God, want Hij is door God de Heilige Geest verwekt (Lk 1:35). Hij is Degene “Die geopenbaard is in het vlees” (1Tm 3:16), het vleesgeworden Woord (Jh 1:14). Alleen van Hem kan worden gezegd dat Hij “in [het] vlees gekomen” is (1Jh 4:2). Dit kan van niemand anders worden gezegd. Als enige Mens is Hij in de wereld gekomen vanuit een plaats die buiten de schepping ligt. Gevolgen van Zijn komstAls Hij op de aarde treedt, worden de gevolgen direct merkbaar. Als Hij de bergen aanraakt, worden ze als was voor het vuur. Zijn majesteit is een verterend vuur. De dalen wijken uiteen, ze verliezen alle onderlinge samenhang en hebben geen vastheid meer, zoals water dat langs een helling naar beneden stroomt. Micha gebruikt hier beeldende taal. Nu vergaat de wereld nog niet door vuur, wat in de eindtijd wel letterlijk zal gebeuren (2Pt 3:7; 10; 12). Het oordeel van God dat Micha aankondigt, lijkt de aarde te veranderen in chaos. De gebeurtenissen die daarvoor op korte termijn zullen zorgen, zijn de aanstaande verwoesting van het noordelijke tienstammenrijk door Assyrië onder aanvoering van Salmaneser en de later volgende invasie van de Babyloniërs onder aanvoering van Nebukadnezar in het zuidelijke tweestammenrijk. Wat Micha hier zegt, vindt zijn uiteindelijke vervulling bij de wederkomst van de Heer Jezus, als “Hij komt om de aarde te oordelen” (Ps 96:13). Er is ook nog een vertroostende toepassing van dit vers te maken. We kunnen in de bergen de grote moeilijkheden zien, waarvoor wij soms worden geplaatst. Als wij daar niet overheen kunnen kijken, kunnen we wel naar boven kijken, naar Christus. Hij is in staat deze moeilijkheden te laten versmelten als was om ze voor ons tot een begaanbare weg te maken (vgl. Js 49:11). Aanleiding van de komst van de HEERE“Dit alles” slaat terug op de ontzagwekkende verschijning van God als Rechter in de vorige verzen en wat de gevolgen daarvan zijn. De aanleiding van Gods optreden ligt in de overtreding en de zonden van het volk. De zetel van het verderf is van beide rijken gevestigd in de hoofdstad van elk rijk: Samaria en Jeruzalem. Door het apart noemen van deze namen worden de tien en de twee stammen afzonderlijk als voorwerpen van Gods oordeel gezien. Dat Samaria “de overtreding van Jakob” is, wil zeggen dat alle zonden van het tienstammenrijk in de hoofdstad geconcentreerd gevonden worden. Het wil niet zeggen dat ze alleen in Samaria worden gevonden, maar wat in Samaria gevonden wordt, is een uitbarsting van de zonden die overal aanwezig zijn. Mensen van het hele land gaan daarheen om aan hun zondige verlangens de afschuwelijkste uitingen te geven. Daar komt de etter van de zonde van het hele land tot een stinkende uitbarsting. Op dezelfde wijze wordt Jeruzalem “de [offer]hoogten van Juda” genoemd. De zonde van Juda wordt nader aangeduid als offerhoogten, de hoge plaatsen waar afgoderij wordt gepleegd (Jr 32:35a). Hoogten zijn hier plaatsen op bergen en heuvels waar altaren zijn opgericht om aan de afgoden te offeren. Deze plaatsen zijn een gruwel voor God. Hij heeft in Jeruzalem Zijn tempel staan als de enige plaats van eredienst. Dat het volk eigenzinnig andere plaatsen van eredienst heeft gemaakt om daarbij dan ook nog andere goden te aanbidden, kan God niet ongestraft laten. In de hoofdstad zetelt de macht. Daar wordt het beleid bepaald. Dat is tot zegen of tot verderf. De hoofdstad kunnen we beschouwen als het kloppend hart van het volk. De stad is ook vandaag het centrum waar mensen heengaan om zich eens lekker uit te leven. Daar is een ruim aanbod voor het voldoen aan de zondige verlangens. Natuurlijk zijn er op het platteland ook wel gelegenheden waar dat kan, maar de stad heeft toch wel een bijzondere aantrekkingskracht als mensen vertier zoeken. We horen dat ook als Petrus spreekt over de “steden Sodom en Gomorra” (2Pt 2:6), waar de mensen goddeloos hebben geleefd en als gevolg daarvan door God zijn geoordeeld. Samaria zal verwoest wordenHier wordt de verwoesting van Samaria door de Assyriërs beschreven. Van de prachtige stad zal slechts een puinhoop overblijven, die in niets meer aan een stad zal herinneren. Van Samaria zal alleen nog maar een puinhoop op het veld te zien zijn. Het is bouwland geworden, er kunnen wijngaarden worden geplant. Het ontbloten van de fundamenten wil zeggen dat de stad tot de grond toe verwoest zal worden (vgl. Ps 137:7). Toch bevat dit grondige oordeel tevens een element van hoop. Nadat Samaria tot een puinhoop is gemaakt en zijn volle sterkte is afgebroken en neergestort, is het geschikt “voor het planten van een wijngaard”. Aangezien wijn een beeld is van vreugde, kunnen we in deze beschrijving opmerken dat na de uitoefening van het oordeel er nieuwe vreugde kan ontstaan. Dit geldt ook in geestelijk opzicht. Als wij het verkeerde bij onszelf oordelen, maakt dat de weg vrij om blij te zijn in de Heer. Daarom moeten de fundamenten worden blootgelegd. We moeten zien wat de oorzaak van het verkeerde is. We moeten nagaan waarop bepaalde daden van ons leven zijn gebaseerd. Daarvoor breekt God soms dingen af die we zelf hebben opgebouwd. Dat is dan met het doel er blijdschap voor in de plaats te geven. Afgoden uitgeroeidHier vinden we een nadere invulling van de verwoesting. Niet alleen de stad wordt afgebroken, er wordt ook afgerekend met elementen die Gods land en dienst zijn binnengekomen en die het volk heeft gebruikt in zijn afgodendienst. Micha zegt wat daarmee zal gebeuren. Hij wijst op de gesneden beelden. Dit handwerk, waarvoor Gods volk zich neerbuigt, zal worden verbrijzeld. Zo kan en moet er worden gehandeld met alles wat de plaats van God heeft ingenomen. Het is waardeloos en leeg. Wat een dwaasheid om op zulke dingen zijn vertrouwen te stellen. God spreekt over het verbrijzelen van de afgodsbeelden als een werk dat Hij Zelf ter hand neemt. Hoewel Hij de Assyriërs gebruikt, is het toch Zijn persoonlijke bemoeienis met het onherstelbaar verdelgen van alle afgodsbeelden. Hij wil Zijn volk ervan doordringen dat elke steun buiten Hem een steunen op lucht zal blijken te zijn. Met “hoerenloon” worden de geschenken van de afgodendienaars bedoeld. Deze geschenken worden opnieuw tot hoerenloon als ze door de veroveraars worden meegenomen en voor hun eigen afgoden en voor de betaling van hun afgodsfeesten worden gebruikt. In geestelijke zin is hoererij de ongeoorloofde eenwording van wat wel en wat niet bij God hoort (Ex 34:15; Ri 2:17; Ez 23:30). Hier slaat het op al de rijkdom die Samaria heeft verkregen uit ongeoorloofde verbindingen met heidense volken door het overnemen van hun goden. Dit zal allemaal door het vuur van Gods oordeel vergaan. Daarvan blijft niets over. Als wij denken dat afgoderij een kwaad is dat alleen in onbeschaafde delen van de wereld wordt gevonden, is dat een ernstige misvatting die dringend gecorrigeerd moet worden. Afgoderij is alles wat ons oog aftrekt van de Heer Jezus als het centrum van ons leven. Niet voor niets besluit Johannes zijn eerste brief, die volledig is gewijd aan een beschrijving van de Heer Jezus als het eeuwige leven, met de woorden: “Kinderen, wacht u voor de afgoden” (1Jh 5:21). Daarbij sluit aan wat Paulus zegt: “De hebzucht, die afgodendienst is” (Ko 3:5). Is er dan nog iemand die in het licht daarvan durft vol te houden dat afgoderij bij ons geen rol speelt? Als we het daarmee eens zijn, mag het niet bij deze constatering blijven. Dan moeten we alles uit ons leven verwijderen, waaraan we op een hebzuchtige wijze gehecht zijn. Als we dat niet doen, zal God het in oordeel van ons wegnemen. Een rouwklachtTot Mi 1:7 is Micha de stem van de HEERE tot de mensen. In de Mi 1:8-9 is hij de stem van het volk, dat wil zeggen van een Godvrezend overblijfsel ervan dat nog begrip heeft van de zonden die worden bedreven door de massa van het volk. Het is een overblijfsel dat Gods gevoelens over de toestand van het volk deelt en tot uitdrukking brengt. Wij mogen ons wel afvragen: In hoeverre is dit besef bij ons aanwezig ten aanzien van de toestand van Gods volk nu? Met het woord “hierover” bedoelt Micha de voorzegde ondergang van Samaria. Maar hij beperkt zijn weeklacht niet tot Samaria. Uit het volgende vers blijkt dat hij vooral aan Jeruzalem denkt. Hij weet dat het oordeel over Samaria een voorbode is van het oordeel over Jeruzalem. Dat is zijn stad, het oordeel daarover raakt hem persoonlijk. Mede daardoor is zijn smart niet oppervlakkig, maar diep doorvoeld en luidruchtig. De kreten die hij daarbij uitstoot, doen denken aan die van de jakhals en struisvogel (vgl. Jb 30:29). Hij houdt zich niet in (vgl. Jr 9:1). Zijn uitingen van smart laten zien dat hij zich ten nauwste met dit volk verbonden voelt. De voorzegging van de komst van de HEERE betekent voor hem niet het mechanisch afleveren van een boodschap. Ook is er geen spoor van leedvermaak bij hem aanwezig, alsof hij zich erover zou verheugen dat dit ontrouwe volk er eens lekker van langs zal krijgen. Hij is intens begaan met het volk vanwege de aanstaande rampen. Micha is niet alleen hoorbaar aangedaan over wat het volk zal treffen. Het is ook aan hem te zien. De rampen die het volk zullen treffen, hebben hem zo aangegrepen, dat hij alles aflegt wat maar de indruk zou kunnen wekken dat hij het wel naar zijn zin heeft. “Naakt” moeten we opvatten in de zin van ongekleed, dat is zonder bovenkleed (2Sm 15:30; Js 20:2; Jh 21:7). Het geeft de aanblik van ellende en smart. Hieruit kunnen we het nodige leren met het oog op het oordeel dat de wereld wacht. Wat doet het ons als wij daaraan denken? Te oordelen naar de luxe waarmee we ons omgeven, zijn we niet echt onder de indruk van de rampspoed die de wereld wacht. We doen flink mee met het zoveel mogelijk genieten van alle weelde en welvaart. Als we echt beseffen wat God binnenkort met de wereld gaat doen, zal ons dat tot een sobere leefwijze voeren. De wond is ongeneeslijkMicha geeft twee redenen voor de luide, krachtige uitroepen van zijn smart. In de eerste plaats omdat het oordeel over Samaria zo radicaal is. De wonden als gevolg van de plagen waarmee God het slaat, zijn “ongeneeslijk”. Er is geen uitweg meer. Gods geduld is op. De legers van Assyrië zullen de stad verwoesten en de bevolking meenemen. De tweede reden van zijn grote smart is dat hij in zijn visioen ziet hoe de Assyriërs Juda zijn binnengevallen. Waarschijnlijk betreft het de eerste invasie (2Kn 18:13). De vijand heeft zijn voet gezet op zijn land, zijn thuis. Dit is voor hem onverdraaglijk. Gods land is zijn land, Gods volk is zijn volk. Het mag niet zo zijn dat anderen daar recht op laten gelden. Dat God het toelaat, komt door de zonden van het volk. Micha erkent dat, maar dat neemt niet weg dat het binnentrekken van de vijand in Gods land bij hem een groot verdriet veroorzaakt. Toch wordt Jeruzalem niet ingenomen. De veroveraar houdt halt bij de poort van Jeruzalem. Hij mag komen “tot aan” de poort, “tot aan” Jeruzalem. Dat hij niet in Jeruzalem komt, is het resultaat van de voorbede van Hizkia (Js 37:1-8). Hierdoor vergunt de HEERE Jeruzalem een uitstel van honderdvierentwintig jaar. Gath en Beth-le-AfraVanaf Mi 1:10 wordt de invasie van de Assyriërs beschreven en hun belegering van Jeruzalem. Ook in Jesaja wordt deze opmars beschreven (Js 10:28-32). Maar er is een verschil. Jesaja somt meer de verschillende plaatsen op als stopplaatsen op de marsroute van de Assyriërs. De beschrijving van Micha is meer vermengd met de oorzaken waardoor de verschillende steden door dit oordeel getroffen worden. In de Mi 1:10-15 worden verschillende plaatsen genoemd die het toneel van ellende zullen zijn. Van de meeste plaatsen is bekend dat ze in de buurt van de geboorteplaats van Micha liggen. De profeet ziet een vreselijk onheil komen over zijn geboorteplaats en de directe omgeving ervan. Er worden tien steden genoemd. Tien is het getal van verantwoordelijkheid. Daarin hebben Israël en Juda gefaald en als gevolg daarvan komt nu het oordeel over hen. De eerste steden die worden genoemd, liggen in het heuvelland van Juda op de route van de vijand van Samaria naar Jeruzalem. De volgende steden liggen in de buurt van Jeruzalem. De steden van Juda die de gesel ervan hebben ervaren, worden opgesomd, elk in bewoordingen die een woordspeling met de naam van de stad laten zien. De opsomming wordt door Mi 1:12, waar weer de poort van Jeruzalem wordt genoemd, in twee keer vijf steden verdeeld. Daardoor is het vermoeden ontstaan dat de eerstgenoemde vijf steden ten noorden en de erna genoemde vijf ten zuiden van Jeruzalem liggen, waarmee Micha gelijk aangeeft dat het oordeel zich vanuit het noorden voltrekt. Het gedeelte van de Mi 1:10-15 begint met woorden die herinneren aan de rouwklacht van David over de dood van Saul en Jonathan (2Sm 1:20). Het gedeelte eindigt met de naam van de spelonk waar David zich voor Saul heeft verborgen (1Sm 22:1). Deze donkere momenten in het leven van David vormen als het ware het decor voor de beschrijving van de val van de steden waarover Micha spreekt. De val van Saul staat symbool voor de val van het hele koninkrijk van Israël. In de spelonk zien we dat er tijdens het oordeel toch een toevluchtsoord is voor hen die Gods oordeel als terecht erkennen. Daar bevindt en verbergt zich de heerlijkheid van Israël (Mi 1:15). Het eerste wat Micha doet, is het volk waarschuwen dat dit bericht niet doorgegeven wordt aan Gath van de Filistijnen. De profeet vreest het wraakzuchtig gejuich van deze vijanden van Gods volk (vgl. 2Sm 1:20). Ze moeten zelfs geen enkele uiting van droefheid daar laten zien. Het bepaalt hen er ook bij dat zij in hun eigen stad het oordeel moeten dragen. Ze mogen geen steun zoeken bij anderen. Het volle gewicht ervan moet tot hen doordringen. Het is ook een waarschuwing dat ze geen medelijden moeten zoeken op verkeerde plaatsen, bij verkeerde personen. Als ze dat doen, zal dat hun pijn alleen maar groter maken. De eerste stad in Juda is “Beth-le-Afra”, dat ‘huis van het stof’ betekent. In de oproep van Micha tot deze stad om zich in het stof te wentelen ligt een woordspeling. Het is een oproep zich te gedragen naar de betekenis van de naam van hun stad. Zich wentelen in het stof is een teken van rouw (Jz 7:6; Jb 16:15; Js 47:1). God wil met Zijn oordeel altijd bewerken dat de mens zich voor Hem vernedert en de rechtvaardigheid van Zijn oordeel erkent. Safir, Zaänan en Beth-HaëzelDe woordspeling geldt voor alle plaatsen die door Micha worden genoemd. Micha heeft voor elke stad een oproep die aansluit bij de betekenis van de naam ervan. “Safir” betekent ‘schone’. Micha spreekt over de schande waaraan Safir zal worden prijsgegeven. Van haar schoonheid blijft niets over. De stad zal het tegenovergestelde van de betekenis van haar naam ervaren: ze zal een vernederende behandeling ondergaan. “Zaänan” betekent ‘plaats van menigten’ of ‘die uitgegaan is’. Bij een menigte kunnen we denken aan kracht om de vijand te bestrijden. Maar er zal niemand de poort uitgaan. Uit vrees voor de vijand zullen ze binnen de poorten blijven. Van enige heldhaftigheid is geen sprake. Micha vermeldt dat zij zich niet naar buiten wagen. “Beth-Haëzel” betekent ‘huis van de naaste’. Maar zij zullen geen hulp aan hun naasten kunnen geven. De stad zal geen plaats zijn waar vluchtelingen kunnen verblijven omdat de stad zelf vol ellende is. De ellende waarin de vijand de stad heeft gedompeld, zal het onmogelijk maken als stopplaats voor verjaagden te dienen. Ze zijn krachteloos om voor de naasten een steun te zijn omdat de HEERE Zijn steun van hen wegneemt. Hij neemt Zijn steun van hen weg omdat zij niet op Hem steunen. Maroth“Maroth” betekent ‘bitterheid’. De bewoonster ziet uit naar het goede, maar het komt niet. Als bitterheid het kenmerk van de stad is, is er geen verbinding met het goede en het uitzien ernaar is ongegrond en tevergeefs. Omdat de stad de HEERE heeft verlaten, heeft ze de bron van het goede verlaten. Het oordeel is aanstaande. Dat zal verlies betekenen van al het goede dat er nog aanwezig is. Ze zal ziek zijn van het verlies ervan. Naar het goede kan alleen met blijdschap worden uitgezien vanuit de omgang met Hem. Midden in de beschrijving van de veroveringstocht van de Assyriërs herinnert Micha eraan dat al het onheil dat de vijand brengt van de HEERE komt. Hij is het Die Zijn volk straft vanwege hun zonden. Assyrië is de roede waarmee Hij Zijn volk tuchtigt vanwege hun volharden in het afwijken van Hem (Js 10:5-6). Micha geeft ook de grens aan die de HEERE voor Zijn tuchtroede heeft vastgesteld en die daarom door de vijand niet zal worden overschreden. Het is “tot aan de poort van Jeruzalem” en niet erdoor naar binnen de stad in (vgl. Mi 1:9). Lachis, het begin van Israëls zondeLachis betekent onder andere ‘onoverwinnelijk’. Maar Lachis krijgt de oproep om te vluchten voor de naderende vijand en dat zo snel mogelijk te doen. Paarden, die een toonbeeld van onbevreesde kracht in de oorlogsvoering zijn (Jb 39:24-25), worden door Micha aangeprezen als het middel voor een snelle en smadelijke aftocht. Nadat Sanherib Lachis heeft ingenomen, vestigt hij er zijn hoofdkwartier en ontvangt hij daar de gezanten van Hizkia (2Kn 18:14; 17; Js 36:2). In Lachis ligt “het begin van de zonde” van Juda. Het begin van de zonde is waar de zonde is begonnen en waarin ze ook haar volle kracht heeft geopenbaard. Het zal betekenen dat in Lachis als eerste stad in Juda de afgoderij uit Israël is ‘geïmporteerd’ en vandaar verder in Juda is verspreid. De zonden van Israël hebben niet haltgehouden voor de grens van Juda. Lachis heeft er de poort voor geopend en de zonde binnengehaald. Moreset-Gath en AchzibOok “Moreset-Gath” zal in handen van de vijand vallen. Moreset-Gath betekent ‘bezit of erfdeel van Gath’. De stad zal haar erfdeel moeten opgeven. Het zal het bezit worden van de vijand, terwijl de inwoners ervan in ballingschap zullen gaan. Met het oog daarop zegt Micha dat aan die stad een afscheidsgeschenk gegeven moet worden. Het is als een geschenk dat een vader aan zijn dochter meegeeft bij haar huwelijk, wanneer zij het huis verlaat. Het betekent dat ook deze stad voor het rijk verloren gaat. “Achzib” betekent ‘leugen’, ‘bedrog’. De stad zal de koningen teleurstellen die hun hoop hierop hebben gevestigd. De ‘achzabim’ in het Oude Testament zijn beken die in de zomer droog zijn en zo bedrog zijn voor de dorstige reiziger (vgl. Jb 6:15; Jr 15:18b). “De huizen van Achzib” worden genoemd omdat die te vergelijken zijn met de beekbedding die bedriegt. Er is geen staat op te maken, niet op te rekenen, ze bieden geen enkele bescherming. De koningen van Juda worden hier “de koningen van Israël” genoemd omdat zij in slechtheid niet voor die van Israël onderdoen. Ze zullen het grootste bedrog omarmen als ze de antichrist zullen aannemen. Ze zullen menen in hem hun bevrijder te hebben. Hoe bedrogen zullen ze daarmee uitkomen. Deze man zal “onbetrouwbaar” zijn. Hij zal een ‘leugenbeek’ blijken te zijn die zijn weerga niet kent. Maresa en AdullamMaresa betekent ‘bezitting’ of ‘verovering’. Eens is het veroverd door de Israëlieten, nu staat het op het punt door hun vijanden te worden veroverd. Al hun bezit zal in handen van de Assyriërs, “een bezetter”, vallen. Hier benadrukt Micha nog eens dat de HEERE de Bewerker van hun onheil is (vgl. Mi 1:12). Alle voorname mensen, mensen van aanzien, zullen naar Adullam vluchten, de spelonk voor achtervolgden (1Sm 22:1). “De luister van Israël” is de adel (Js 5:13), maar kan ook slaan op het hele volk, zij die geen recht van bestaan hebben (Hs 9:11-13). Omdat deze plaats zo herinnert aan de vlucht van David en allen die zich bij hem hebben gevoegd, kan het ook zijn dat God deze spelonk als toevluchtsoord aanwijst voor alle trouwe gelovigen. Rouwbetoon vanwege ballingschapMicha keert terug tot zijn rouwklacht die hij in Mi 1:8 is begonnen naar aanleiding van de wegvoering van het volk, die hij in de verzen daarna heeft beschreven. Hij richt zich hier niet meer tot een bepaalde stad, maar doet een algemene oproep aan het hele land. Het kan hier dan ook gaan zowel over de wegvoering door de Assyriërs (2Kn 18:13-19) als over de wegvoering naar Babel (Mi 4:10). Door te spreken over “uw kinderen, die u lief zijn”, wordt Sion (Mi 1:13) aangesproken als de moeder van haar volk. De leden van het volk zijn de kinderen van haar liefde. Het zijn de kinderen over wie zij zich als moeder zo heeft verblijd. Nu haar kinderen worden weggevoerd, verandert haar blijdschap over hen in grote smart. Micha roept op om uiting te geven aan die smart. Hij wil dat ze zich, als teken van rouw, scheren en kaal maken (Jb 1:20; Ez 27:31; Am 8:10). Scheren en kaal maken zijn twee woorden voor dezelfde handeling, het zijn synoniemen. Door beide uitdrukkingen te gebruiken wordt de gedachte aan rouw versterkt. Deze versterkte gedachte wordt nog weer versterkt door de kaalheid te verbinden aan de gier. Een uiterlijk kenmerk van de gier is immers dat hij op de kop en in de nek kaal is. Met het noemen van de gier wordt het aspect van oordeel nog eens extra benadrukt (Mt 24:28). © 2023 Auteur G. de Koning Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur. Bible Hub |