Numeri 14
Numbers 14 Kingcomments Bijbelstudies

Reactie van het volk op het verslag

Het hele volk komt in opstand tegen Mozes en Aäron. Ze weeklagen luid. Het is echter geen weeklagen omdat ze berouw hebben. Het is een uiting van opstandigheid en verwerpen van God. Ze jammeren luid “in die nacht”, waarmee niet alleen de duisternis om hen heen wordt aangegeven, maar symbolisch ook de duisternis van hun ongeloof. In hun ongeloof beschuldigen ze God ervan dat Hij er de oorzaak van is dat hun vrouwen en kinderen door het zwaard zullen sterven. Dat is een goddeloze bewering, die voortkomt uit een opstandig hart.

Ze spreken duidelijk uit dat ze terug willen naar Egypte. Over deze dwaasheid schaamt later Nehemia zich nog. Dat horen we in zijn gebed tot God: “Zij hebben geweigerd te luisteren en zij hebben niet gedacht aan Uw wonderen die U bij hen had gedaan. Zij zijn halsstarrig geweest en in hun opstandigheid hebben zij een hoofd aangesteld om terug te keren naar hun slavernij” (Ne 9:17a). Wat ze hier willen, zal de HEERE als een straf aankondigen bij ongehoorzaamheid (Dt 28:68a). Ze geven zelfs aan dat ze liever in de woestijn sterven dan dat ze het land ingaan dat God voor hen heeft uitgezocht. Ze willen een andere leider en verwerpen daarmee Mozes, de hun door God gegeven leider. Profetisch ziet dat vooruit op de verwerping van de Heer Jezus en de keuze van het volk voor de antichrist (Jh 5:43).

Reactie van Mozes en Aäron

Bij deze nieuwe openbaring van opstand en ongeloof vallen Mozes en Aäron in verslagenheid op de grond. Zij doen dit voor het aangezicht van het volk, niet zozeer voor het aangezicht van de HEERE. Zo laten ze zien dat ze als het ware kapot zijn van de gezindheid van het volk. De houding van Mozes en Aäron drukt hun nederigheid uit. Het lijkt op een smeekbede aan het volk om toch eindelijk eens in geloof verder te gaan. Hun houding maakt echter geen indruk op het volk.

Getuigenis van Jozua en Kaleb

Ook Kaleb en Jozua laten zien hoezeer zij verdriet hebben over de reactie van het volk. Ze scheuren hun kleren, wat altijd een teken van rouw en verslagenheid is. Vervolgens herhalen ze wat ze de vorige dag hebben gezegd. Hun visie op het land en waartoe God in staat is, is niet veranderd. Zij spreken de taal van het geloof en wijzen erop waartoe God in staat is. Te midden van zoveel ongeloof straalt het geloof van de enkelingen des te helderder.

Door te zeggen “zij zijn ons tot voedsel” stellen Jozua en Kaleb voor dat het volk zich meer met de vijanden zal voeden, dan dat het met hen zal hoeven te vechten. Het onderwerpen van de vijand zal gemakkelijk zijn en voordeel opleveren. Ze hoeven er daarom niet tegenop te zien. Door te zeggen “hun schaduw is van hen geweken” zeggen zij dat hun vijanden zonder bescherming zijn. Voeg daarbij dat de HEERE met Zijn volk is. Wat is er dan nog te vrezen?

Het volk en de HEERE reageren

De opstandigheid van het volk tegen de HEERE is de enige reden waardoor zij het land niet zullen binnengaan. Niemand wordt van Kanaän buitengesloten, behalve zij die zichzelf ervan buitensluiten, zij die er niet in willen gaan. De taal van het geloof van Kaleb en Jozua slaat niet aan. Een volk dat niet wil geloven, wordt niet overtuigd door de krachtigste argumenten.

De taal van het geloof van Kaleb en Jozua stelt het ongeloof van het volk in het ware licht. Het volk spreekt er zelfs over de trouwe getuigen te stenigen. Dat is altijd de reactie van het ongelovige volk op de getuigen van God geweest (Mt 23:37a; Hd 7:51; 59; Op 11:7; 10).

Dan verschijnt de heerlijkheid van de HEERE. Dat gebeurt vier keer in dit boek (Nm 14:10; Nm 16:19; 42; Nm 20:6) en steeds in, menselijk gesproken, uitzichtloze situaties. In deze gevallen bevestigt God Zijn absolute rechten.

Het voorstel van de HEERE

God is niet van plan het volk te verteren. Hij wil gebeden zijn. Daartoe daagt Hij als het ware Mozes uit. Hij kent het hart van Mozes. Voor Hem is het niet nodig om openbaar te maken wat erin is, maar Hij wil dat wij ervan leren. Hij stelt Mozes voor hem tot een nieuw volk te maken. Dat heeft Hij ook al in Exodus 32 voorgesteld naar aanleiding van de gebeurtenissen rondom het gouden kalf (Ex 32:10).

Het pleidooi van Mozes

Uit de reactie van Mozes op het voorstel van de HEERE blijkt dat zijn hart gelijk gestemd is met dat van de HEERE. Hij pleit voor het volk. Mozes denkt niet aan zichzelf, hij denkt alleen aan Gods heerlijkheid en het welzijn van het volk. Wat zullen de Egyptenaren wel niet zeggen? En heeft de HEERE al niet zo vaak Zijn goedheid en vergeving getoond, vanaf hun verlossing uit “Egypte tot hier toe”? Heeft Hij geen beloften aan het volk verbonden? Gods beloften en daden zijn de grond voor zijn pleidooi. Mozes doet een beroep op wat de HEERE van Zichzelf heeft gezegd (Ex 34:6-7).

Dat is ook voor ons de grond om te bidden voor Gods volk. Hoe langer we God kennen, hoe meer reden we hebben Hem te herinneren aan Zijn Wezen dat Hij heeft getoond na onze bekering in Zijn genadige en barmhartige bemoeienis met ons.

De HEERE spreekt recht

God laat Zich verbidden en vergeeft. Dat betekent niet dat Hij het kwaad ongestraft laat, maar dat hij het oordeel uitstelt. Hij spaart het volk en verteert het niet onmiddellijk. Hij zal het kwaad straffen in het vervolg van de woestijnreis. Nooit zullen de ongehoorzamen het land ingaan (Ps 95:10-11). De lichamen van alle opstandelingen zullen vallen in de woestijn.

De eerstvolgende opdracht om op te breken zal niet zijn om voort te gaan op weg naar het beloofde land, maar om terug te gaan in de richting van de Schelfzee. Ze willen terug naar Egypte (Nm 14:3)? Dan mogen ze die kant op. Ze willen in de woestijn sterven (Nm 14:2)? Ze zullen in de woestijn sterven. Hun lichamen zullen niet, zoals wel dat van Jozef, in het beloofde land begraven worden (Gn 50:25; Ex 13:19; Jz 24:32) omdat zij dat land hebben versmaad.

Alleen Kaleb en Jozua zullen in het land komen. De HEERE noemt Kaleb “mijn dienaar Kaleb”. Hij is een beeld van de trouwe Dienaar, de Heer Jezus. Dat blijkt ook uit de volgende karakterschets: bij hem is “een andere geest” dan bij de ongelovigen. Kaleb laat zijn geest niet beïnvloeden door wat hij heeft gezien, maar door wat de HEERE heeft gezegd. Door die “andere geest” in hem wordt naar buiten zichtbaar dat hij “volhard heeft” de HEERE “na [te volgen]” (Nm 14:24; Nm 32:12; Dt 1:35-36; Jz 14:8-9; 14).

In enkele woorden wordt hier een portret van een gelovige van de oude dag gegeven, waarvan te wensen is dat we daaraan een voorbeeld nemen. Gehoorzaamheid aan de Heer en een zich niet laten beïnvloeden door de menselijke geest die in de christenheid heerst, zijn de voorwaarden om de Heer volhardend te kunnen volgen.

Ook de kinderen van onder de twintig jaar zullen het land ingaan. Zij zijn een nieuw geslacht. Het oude geslacht is vol van Egypte. Ze zijn wel in de woestijn, maar hun hart is nog helemaal in Egypte. De kinderen kennen eigenlijk alleen de woestijn, niet Egypte. God neemt die kinderen voor Zijn rekening.

Dat is ook een grote bemoediging voor ouders die zorg hebben over hun kinderen vanwege de tijd waarin ze leven. Er komt steeds meer openlijke opstand tegen God en Zijn Woord. Er is nauwelijks iets christelijks meer aanwezig in het eens zo christelijke Nederland. Maar God heeft voor elke generatie een begaanbare weg. Die weg is in Zijn Woord te vinden. Als de kinderen daarin lezen en het ter harte nemen, zullen ze hun eigen ervaringen met een onveranderlijke God opdoen, Die alle omstandigheden kent en erboven staat.

Gods volk moet veertig jaar zwerven in de woestijn. Dit zien we terug in de tweeduizend jaar van de christenheid. De goeden lijden daarin met de kwaden. Kaleb en Jozua, en ook de kinderen, moeten evengoed veertig jaar meesjokken door de woestijn. Zij moeten veertig jaar wachten voordat ze het land kunnen binnengaan. Die veertig jaar zal God gebruiken om hun te leren wie ze zelf zijn en Wie Hij is (Dt 8:2). Ze zullen geloofservaringen opdoen en onderscheid leren maken tussen wat wel en wat niet van God is.

Dwars door alles heen zullen Kaleb en Jozua ook steeds het beeld voor ogen hebben gehouden van de indrukken die ze als verkenners van het land hebben opgedaan. Wat ze al geproefd en genoten hebben van de vrucht van het land, zal hun kracht hebben gegeven door te gaan. Ze zullen daarmee de kinderen hebben bemoedigd om vol te houden.

Het volk is een volk van zwervers geworden. Ze zijn pelgrims, doortrekkers geweest op reis naar het beloofde land. Nu zijn ze zwervers, zonder vast doel ronddolend in de woestijn. Dit is hun straf omdat zij “het begerenswaardige land” dat God hun heeft willen geven, hebben versmaad, want “zij geloofden Zijn woord niet” (Ps 106:24). Versmaden wat God geeft, is in feite het versmaden van God Zelf.

Over de veertig jaar in de woestijn weten we weinig. Slechts enkele gebeurtenissen worden ons in de Schrift vermeld, maar die zijn dan ook kenmerkend voor hun hele verblijf in de woestijn. Ze zijn opgeschreven opdat wij daaruit lering zullen trekken: “Maar in de meesten van hen had God geen welgevallen, want zij zijn neergeveld in de woestijn. en deze dingen gebeurden tot voorbeelden voor ons, opdat wij geen begeerte in [het] kwade zouden hebben, zoals zij er begeerte in hadden. Wordt ook geen afgodendienaars zoals sommigen van hen, zoals geschreven staat: ’Het volk ging zitten om te eten en te drinken, en zij stonden op om te spelen’. Laten wij ook niet hoereren, zoals sommigen van hen hoereerden, en er vielen er op één dag drieëntwintigduizend. Laten wij ook Christus niet verzoeken, zoals sommigen van hen [Hem] verzochten en door de slangen omkwamen. Moppert ook niet, zoals sommigen van hen mopperden en door de verderver omkwamen. <Al> deze dingen nu zijn hun overkomen als voorbeelden en zijn beschreven tot waarschuwing voor ons, op wie de einden van de eeuwen zijn gekomen” (1Ko 10:5-11).

De kinderen moeten ook leren dat hetzelfde wat in de harten van de ouders is, ook in hun eigen harten is. Zij komen in het land, maar niet omdat ze beter dan hun ouders zijn. Als wij iets van de hemelse zegeningen mogen kennen en genieten is dat niet omdat wij ook maar iets beter zijn dan anderen die deze zegeningen niet kennen.

Ongeloof geoordeeld – Geloof gespaard

De tien verkenners mochten geen natuurlijke dood sterven. God verdraagt veel van de christenen, maar over sommigen brengt Hij een direct oordeel (Hd 5:5; 10). Waar Gods getuigenis bijzondere smaad wordt aangedaan, komt het oordeel van God direct, ongeacht of het om Israël of om de gemeente gaat. Zij hebben zelf gezondigd en ook anderen doen zondigen. Ze hebben zelf gezondigd door een kwaad gerucht te laten uitgaan. Anderen hebben dit kwaad gerucht geloofd en daardoor ook gezondigd. Ook de aard van de zonde is erg. Zij hebben de dienst van God voorgesteld als een hopeloze zaak en Hem tot een leugenaar gesteld.

Mogelijk staan de twaalf verkenners bij elkaar, te midden van het volk. Dan doodt de HEERE door een plaag de tien ongelovige verkenners. Jozua en Kaleb blijven in leven. Dat moet de Israëlieten veel gezegd hebben. Deze twee mannen blijven staan waar een heel volk valt.

Het volk opnieuw ongehoorzaam

In tegenspraak met wat Mozes zegt, gaan ze nu wel, zoals ze eerst in tegenspraak met wat God heeft gezegd, hebben geweigerd te gaan. Ook handelen ze in strijd met wat de HEERE in Nm 14:25 heeft bevolen, waar Hij heeft gezegd dat het volk weer de woestijn in moet trekken. Telkens weer gaan ze voorbij aan Gods woorden, of ze nu in zegen of in oordeel zijn gesproken.

Ook naar Mozes, die hen waarschuwt niet te gaan, luisteren ze niet. Ze laten zich door niemand gezeggen. Eigenwillig trekken ze op: zonder God, zonder de ark van het verbond en zonder Mozes. Bij werkelijk berouw zouden ze zich hebben gebogen onder Gods oordeel. Daarvan is echter geen sprake. Ze hebben slechts spijt vanwege de gevolgen van hun daden. Daarom proberen ze hun eerste zonde, die van bangheid, goed te maken door er een tweede zonde, die van vermetel zelfvertrouwen, aan toe te voegen. Maar God verbindt Zijn Naam nooit aan ongehoorzaamheid.

Christenen die in eigen kracht zich de dingen van God willen toe-eigenen, worden een prooi voor de macht van de vijand. Dat zien we hier bij wat de Israëlieten doen. Zoals de vijanden zijn in hun ogen omdat ze ernaar kijken zonder God erbij te betrekken, zo ervaren ze de werkelijkheid van de macht van de vijand omdat ze zonder God optrekken. Het volk lijdt een zware nederlaag.

© 2023 Auteur G. de Koning

Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.





Bible Hub


Numbers 13
Top of Page
Top of Page