Psalm 1 Kingcomments Bijbelstudies InleidingMet dankbaarheid aan onze God en Vader mogen wij de lezer hierbij een commentaar over Psalmen aanbieden. Bij het schrijven daarvan zijn we ons steeds meer bewust geworden van het grote voorrecht dat God Zijn volk – zowel Zijn aardse volk, Israël, als Zijn hemelse volk, de gemeente – heeft gegeven door dit boek deel van Zijn geïnspireerde Woord te doen zijn. Het bezig zijn met het boek Psalmen geeft een brandend hart. De Emmaüsgangers zeggen tegen elkaar, nadat de Heer Jezus bij hen is gekomen en met hen mee is gelopen naar Emmaüs: “Was ons hart niet brandend <in ons>, toen Hij onderweg tot ons sprak, toen Hij ons de Schriften opende?” (Lk 24:32). Zij zijn eerst verdrietig, maar doordat Hij de Schriften voor hen heeft geopend, waarin Hij Zelf wordt voorgesteld (Lk 24:27; 44), is hun verdriet veranderd in blijdschap (vgl. Jh 16:20; 22; Jh 20:20b). Deze wisseling van gevoelens zien we vaak in Psalmen. Dit is ook in ons eigen leven herkenbaar. We roepen uit de diepte van onze nood tot de Heer en Hij vertroost ons door de Schriften: “Want alles wat tevoren geschreven is, is tot onze lering geschreven, opdat wij door de volharding en door de vertroosting van de Schriften de hoop hebben” (Rm 15:4). We hebben er iets van mogen ervaren toen we dit deel van de Schriften onderzochten, of liever gezegd, door dit deel van de Schriften onderzocht wérden. We hopen en bidden dat het voor onszelf geen voorbijgaande ervaring zal zijn. We hopen en bidden dat de lezer, al lezend en onderzoekend, dit ook mag ervaren. Ger de Koning / Tony Jonathan Inleiding op Psalmen Het boek Psalmen is, net als alle andere boeken van het Oude Testament, een getuigenis over de Heer Jezus Christus (Jh 5:39). De Heer Jezus zegt het zo: “Alles moest worden vervuld wat over Mij geschreven staat in … psalmen” (Lk 24:44). De uitleg van Psalmen vinden we in het Nieuwe Testament. Daar zien we dat de psalmen niet alleen op de Heer Jezus worden toegepast, maar ook en vooral in Hem zijn vervuld. Ze zijn gegeven met dat profetische doel. We zien dat bijvoorbeeld in enkele citaten uit Psalmen die worden vervuld in Christus aan het kruis (Jh 19:24; 28; Ps 22:19; 16). Er staat bij deze citaten “opdat de Schrift vervuld werd”, wat aantoont dat de Heer Jezus Zelf in de psalmen aan het woord is. De Mens Jezus Christus heeft de gevoelens die in Psalmen worden beschreven, volmaakt en op het diepst ervaren. Daar direct aan verbonden vinden we in dit boek profetisch de toestand en ervaringen van het Joodse gelovig overblijfsel in de eindtijd. Met hen heeft de Messias een speciale verbinding. Het overblijfsel doet zijn ervaringen op in de weg die God met hen gaat naar het door Hem bepaalde doel. Ze komen daardoor in allerlei uiteenlopende omstandigheden terecht waarin het geloof wordt beproefd en gelouterd. Dit geldt niet alleen voor de trouwe gelovigen van het Oude Testament, maar ook voor de gelovigen van het Nieuwe Testament. Het resultaat is één grote lofprijzing van God door alles wat adem heeft, zoals die wordt beschreven in de laatste psalm (Ps 150:1-6). Dit boek staat in het midden van de Bijbel, het vormt als het ware het hart ervan. In dit boek horen we bij wijze van spreken het kloppen van het hart van de gelovigen die in deze wereld met God wandelen. De woorden van de psalmen hebben door de jaren heen meegeklonken en meegetrild in de harten van talloze gelovigen. Ze zijn tot steun geweest voor gelovigen in de grootste nood. Ze verwoorden de gevoelens van hun harten. Zo is bijvoorbeeld Psalm 23, die wel de bekendste psalm is, voor velen een zeer geliefd hoofdstuk in de Bijbel. Het slotvers van het tweede deel van het boek zegt: ”[Hier] eindigen de gebeden van David, de zoon van Isaï” (Ps 72:20). We kunnen hieruit wel afleiden dat de voorgaande psalmen van David het karakter van ‘gebeden’ hebben. Ook wordt er één keer gesproken over ”een lofzang van David” (Ps 145:1), waarbij het woord ‘lofzang’ in het Hebreeuws, tehilla, het enkelvoud is van de Hebreeuwse titel van Psalmen, tehillim. Deze twee kenmerken, bidden en lofzingen, zijn de twee typische kenmerken van de gelovige die in deze wereld met God wandelt. Hij bidt om hulp en redding in en uit de moeilijkheden en vervolgens looft hij God voor die hulp en redding. Psalmen heeft zijn Hebreeuwse naam sefer tehillim gekregen van de Joodse rabbijnen. De naam betekent ‘het boek van de lofprijzingen’. Die naam is gegeven vanwege het gebruik van dit boek bij de diensten in de tempel van Salomo. Later, in de tweede of eerste eeuw voor Christus, is het Oude Testament, Psalmen inbegrepen, vertaald in het Grieks (de Septuaginta). Het boek heeft toen de Griekse titel psalmoi gekregen, dat betekent ‘gezang onder begeleiding van een instrument’. Het boek Psalmen is een verzameling van honderdvijftig liederen, geschreven door verschillende schrijvers over een periode van ongeveer duizend jaar. De oudste psalm, Psalm 90, is van Mozes (Ps 90:1), dat wil zeggen geschreven ca. 1500 v.Chr. De (waarschijnlijk) jongste psalm, Psalm 137, is geschreven tijdens de Babylonische ballingschap (Ps 137:1), dat wil zeggen ca. 600 v.Chr. Het kan zelfs zijn dat Psalm 126 na de terugkeer uit ballingschap is geschreven (Ps 126:1), dat wil zeggen in 500 v.Chr. Al ten tijde van Ezra en Nehemia vinden we dat de psalmen worden gezongen (Ea 3:10-12; Ne 7:44; Ne 12:24; 36; 45-46). De volgorde van de hoofdstukken in Psalmen is niet willekeurig. We kunnen uit de toespraak van Paulus in de synagoge in het Pisidische Antiochië afleiden, dat elke psalm op de juiste plaats staat. In die toespraak haalt Paulus een vers uit Psalmen aan en zegt dat dit vers in “de tweede Psalm geschreven staat” (Hd 13:33). Het Oude Testament wordt in het Hebreeuws TeNaCh genoemd. Dit woord wordt een ‘acroniem’ genoemd, dat is een woord dat door de beginletters van een aantal woorden wordt gevormd. TeNaCh is een woord dat bestaat uit de beginletters van de drie delen van het Oude Testament. Die delen zijn achtereenvolgens: de Torah (wet van Mozes), de Nevi’im (de profeten) en de Chetuvim (de geschriften ofwel de psalmen). Deze indeling wordt door de Heer Jezus genoemd (Lk 24:44). In feite is het boek Psalmen een van de vele boeken van de Chetuvim (de geschriften). Maar doordat dit boek zowel het eerste als het grootste boek van de Chetuvim is, wordt dit derde deel van het Oude Testament in plaats van de geschriften ook psalmen genoemd. Uit het boek Psalmen wordt, samen met het boek Jesaja, het meest aangehaald in het Nieuwe Testament. Van de ca. tweehonderddrieëntachtig directe aanhalingen uit het Oude Testament in het Nieuwe Testament zijn er honderdzestien uit Psalmen. De schrijvers van Psalmen In de periode van het Oude Testament zijn vele duizenden psalmen geschreven. Van koning David kennen we veel psalmen. Hij is de voornaamste schrijver. Hij heeft de meeste psalmen geschreven. Daarom wordt dit boek in de Codex Sinaïticus ‘de Psalmen van David’ genoemd. Ook koning Salomo, de zoon van David, heeft liederen of psalmen geschreven, zelfs duizend en vijf (1Kn 4:32). Een ervan, Psalm 127, vinden we terug in het boek Psalmen (Ps 127:1). Daarnaast zijn er verschillende andere componisten – we noemen ze hieronder – die een of meerdere psalmen hebben geschreven. Van de duizenden psalmen heeft de Heilige Geest er honderdvijftig geïnspireerd. Ze vormen samen een deel van het Woord van God: het boek Psalmen. Van het grootste gedeelte van de psalmen weten we wie de schrijver is. 1. David heeft in elk geval drieënzeventig psalmen geschreven, dat zijn de psalmen die in het opschrift zijn naam dragen: Psalmen 3-32; 34-41; 51-65; 68-70; 86; 101; 103; 108-110; 122; 124; 131; 133; 138-145. Daarbij komen nog Psalm 2 en Psalm 95. Deze psalmen hebben in het boek Psalmen geen naam in het opschrift. In het Nieuwe Testament wordt er echter uit geciteerd en daarbij wordt vermeld dat beide psalmen van David zijn (Hd 4:25; Ps 2:1; Hb 4:7; Ps 95:7-8). Dat brengt het totaal van de psalmen die in elk geval van David zijn op vijfenzeventig, dat is de helft van alle psalmen. David wordt in de Bijbel genoemd “de man … lieflijk in psalmen van Israël” (2Sm 23:1). Volgens wat we in Amos lezen, heeft David “muziekinstrumenten uitgedacht” (Am 6:5). Hij heeft ook aanwijzingen gegeven over muziek in de dienst van de tempel (Ea 3:10; Ne 12:24). Net als Jozef en Mozes is ook David een type van Christus. Alle drie vertonen ze in hun leven de tweedeling in het lijden door verwerping en de verheerlijking daarna. Zij hebben meegemaakt wat Christus van Zichzelf zegt: “Moest de Christus dit niet lijden, en [zo] in Zijn heerlijkheid binnengaan?” (Lk 24:26). Zo vertolken de psalmen vele malen de gevoelens en de ervaringen van Christus. Hebreeuwse poëzie Een van de kenmerken van de Hebreeuwse poëzie is het gebruik van ‘parallellisme’. Dit is een wijze van schrijven waarbij een bepaalde boodschap die in de eerste zin wordt gegeven, in andere bewoordingen in de volgende zin wordt herhaald of verder wordt uitgewerkt. Dit kan gebeuren met of zonder uitbreiding van de boodschap, met een tegenstelling of met een climax. Zowel in de verhalen, het proza, als vooral in de poëzie, worden vaak parallelle zinnen gevonden. Daarbij kunnen de versregels ook allerlei patronen vertonen die hier niet verder worden uitgewerkt. Er zijn meerdere typen van parallellisme te onderscheiden. We noemen er twee, waardoor de betekenis duidelijk wordt: 1. Parallellen die met elkaar overeenkomen, ook wel synoniem parallellisme genoemd. Dit vinden we vooral bij ‘leerpsalmen’, psalmen die onderwijs bevatten. In dit geval wordt een gedachte van de eerste versregel in de volgende regel met andere woorden en soms iets meer uitgebreid weergegeven. Het zijn twee zinnen die één gedachte weergeven. Een voorbeeld daarvan is: 2. Parallellen die tegenover elkaar staan, die een contrast vormen, ook wel antithetisch parallellisme genoemd. In dit geval wordt een gedachte van de eerste versregel in de volgende versregel in tegenovergestelde bewoordingen weergegeven. Vaak wordt dat aangegeven door het woord ‘maar’ aan het begin van de tweede versregel. Een voorbeeld daarvan is: Naast parallelzinnen worden in de Hebreeuwse literatuur ook nog veel taalkundige instrumenten gebruikt die we ten dele bij de uitleg zullen vermelden. Het is van belang ons telkens te realiseren dat God in dit boek aan het woord is en tot ons spreekt. Dit betekent dat we hierin de omgang vinden tussen God en de mens. Om die omgang weer te geven heeft Hij de psalmschrijvers gebruikt. Dat zien we bijvoorbeeld in Psalm 45, waar de Heilige Geest in de psalmdichter aan het werk is als deze zegt: “Mijn hart brengt een goed woord voort; ik draag mijn gedichten voor over een Koning; mijn tong is een pen van een vaardige schrijver” (Ps 45:2). De betekenis van de psalmen voor de christen Veel christenen begrijpen de betekenis van de psalmen niet omdat ze hun nieuwtestamentische positie in Christus niet kennen. Ze vergeten dat het Oude Testament gaat over een aards volk, Israël, vóór het werk van de Heer Jezus aan het kruis. Dit volk heeft geen zekerheid van het geloof, een zekerheid die zo kenmerkend is voor het hemelse volk van God, de gemeente, in het Nieuwe Testament. Ze laten zich in hun geloofsleven leiden door de psalmen, terwijl die kenmerkend zijn voor het geloofsleven van de oudtestamentische gelovigen. De beleving van hun geloof gaat op en neer met hun gevoelens. De oorzaak daarvan is het niet kennen van de zekerheid van de behoudenis door het geloof. Door de Geest van God kan ieder kind van God die zekerheid bezitten. Die zekerheid is dat de verhouding tot God afhangt van geloof in het volbrachte werk van Christus en niet van gevoelens. De oudtestamentische gelovige weet daar niets van, want dat werk is dan nog niet tot stand gebracht. Vandaar dat er nog geen sprake kan zijn van het rusten in dat werk, wat het voorrecht is van de nieuwtestamentische gelovige. Gevoelens horen bij het geloofsleven, maar zijn er niet de basis van. Het gelovig aanvaarden van Christus en Zijn werk bepaalt de verhouding tot God Die daardoor als Vader wordt gekend. Door de profeten spreekt God tot de mens. In de psalmen horen we de mens spreken tot God te midden van omstandigheden die ook toekomstige gebeurtenissen zijn waar de profeten naar hebben verwezen. De psalmen zijn profetie vanuit het hart van de Godvrezende tot God en niet andersom, wat gebruikelijk is voor de profeten, die namens God tot de mens spreken. Het zijn gevoelens van vertrouwen. De psalmen veronderstellen kennis van de profetieën. Behalve de Heer Jezus vinden we in dit boek de gelovigen aan het woord. Dat zijn profetisch de getrouwen van de eindtijd, het gelovig overblijfsel van Israël dat ten nauwste verbonden is aan de Heer Jezus. De gevoelens van de psalmdichters die zij in hun tijd hadden en wat zij hebben uitgesproken, zullen in de toekomst in de harten van de getrouwen in de eindtijd aanwezig zijn. Het boek Psalmen heeft duidelijk een profetisch karakter. Dit blijkt uit wat Petrus zegt in zijn rede op de Pinksterdag: “Want David zegt van Hem: ‘Ik zag de Heer altijd voor Mij, want Hij is aan Mijn rechterhand, opdat Ik niet wankel. Daarom heeft Mijn hart zich verblijd en Mijn tong zich verheugd, ja, ook Mijn vlees zal rusten in hoop, want U zult Mijn ziel niet aan [de] hades overlaten en Uw Heilige geen ontbinding te zien geven. U hebt Mij [de] wegen van [het] leven bekendgemaakt; U zult Mij met blijdschap vervullen bij Uw aangezicht’. Mannen broeders, het is geoorloofd met vrijmoedigheid tot u te spreken over de aartsvader David, dat hij én gestorven én begraven is, en zijn graf is onder ons tot op deze dag. Daar hij dan een profeet was en wist, dat God hem met een eed had gezworen [Eén] uit [de] vrucht van zijn lendenen op zijn troon te doen zitten, heeft hij vooruitgezien en gesproken over de opstanding van de Christus, dat Hij niet aan [de] hades is overgelaten en Zijn vlees geen ontbinding heeft gezien” (Hd 2:25-31; Ps 16:8-11). De psalmen wijzen op gebeurtenissen die in de toekomst zullen plaatsvinden. Het gaat daarin over Israël en Sion en de Heer Jezus als Koning over Zijn volk. De psalmen kunnen profetisch niet op de gemeente van toepassing zijn. Een duidelijk voorbeeld hebben we in de zogenoemde wraakpsalmen, waarin de Godvrezende Joden om oordeel over hun vijanden vragen (Ps 69:23-29; Ps 137:7-9). Dat is niet de taal van de gemeente van God. In navolging van de Heer past het ons, gelovigen van de gemeente, te bidden voor hen die ons vervolgen en kwaad doen (Mt 5:43-44; Lk 23:34; Hd 7:60). De psalmen kunnen ons niets zeggen van de fundamentele waarheden van het christendom, eenvoudig omdat die dan nog niet geopenbaard zijn. De horizon van de psalmen is aards, ze gaan over de gevoelens van mensen die onder de wet zijn. In het Nieuwe Testament worden de psalmen ook gezien als onderdeel van de wet. Nadat Paulus een aantal verzen uit de psalmen heeft aangehaald, zegt hij daarvan dat dit allemaal is “wat de wet zegt” (Rm 3:19). Veel christenen vinden hun gevoelens terug in de psalmen omdat ze zichzelf ten onrechte onder de wet hebben gesteld. Het boek laat ons de gevoelens horen van gelovigen die de wet van God willen houden, maar telkens weer ontdekken dat ze de wet overtreden. Zo iemand wordt beschreven in Romeinen 7 (Rm 7:7-25). Zoals hierboven al is aangegeven, beschrijft het boek niet de gevoelens van de christen die de Vader kent en weet wat zijn positie voor God is, maar van de vrome Jood die geen vrije toegang in het heiligdom heeft. In het Oude Testament is de toegang tot God nog niet bekendgemaakt. Onze positie is door het eeuwige leven dat we hebben gekregen, verbonden met de openbaring van het hart van de Vader dat door de Heer Jezus wordt verklaard als Hij op aarde is gekomen. Dat is bij het ontstaan van de psalmen onbekend. Israël kent God wel als Vader, maar dan in de betekenis van Schepper, als de Oorsprong van Zijn volk (Dt 32:6; Js 63:16; Js 64:8; Ml 2:10). Wij kennen God als de Vader van de Heer Jezus Die ons leven is, de Vader van de Zoon. Daarbij komt het getuigenis dat de Heilige Geest geeft van de Heer Jezus aan de rechterhand van God in de hemel en wat onze plaats in verbinding met Hem daar is. De Heilige Geest woont in de nieuwtestamentische gelovige die het evangelie van zijn behoudenis heeft aangenomen (1Ko 15:1-4; Ef 1:13). Oudtestamentische gelovigen kennen de Heilige Geest, maar hebben Hem niet inwonend. Hij werkt in de tijd van het Oude Testament op aarde, maar Hij woont er niet. De Heilige Geest is pas op aarde komen wonen in de gemeente en in de gelovige, nadat de Heer Jezus verheerlijkt in de hemel is (Jh 7:37-39; 1Ko 3:16; 1Ko 6:19). Nog een verschil is de kennis van de verlossing. De nieuwtestamentische gelovige weet dat de Heer Jezus een eeuwige verlossing heeft verworven, waardoor een herhaling van Zijn offer niet nodig is. De oudtestamentische gelovige kent geen eens voor altijd volbracht offer en moet telkens weer met een offer komen als hij heeft gezondigd. Dat bewijst dat hij geen volkomen verlossing kent, want er is nog geen sprake van een eens voor altijd volbracht werk (Hb 10:1-3; 11-14). Wat hebben de psalmen dan voor ons, christenen, voor waarde? Veel, in elk opzicht. In de eerste plaats vinden we in de psalmen de gevoelens van de Heer Jezus in verbinding met Zijn aardse volk. We leren Zijn gevoelens kennen, Zijn lijden en medelijden met de Zijnen die in moeiten en beproevingen zijn. Juist omdat het over Hem gaat, willen wij, christenen, daarvan meer weten. We willen Hem beter leren kennen. In de tweede plaats leren we door de psalmen de gevoelens van het gelovig overblijfsel in de eindtijd kennen. Omdat de Heer Jezus ook door groot en diep lijden is heengegaan, lijdt Hij met het overblijfsel mee. Dit betreft alle lijden dat zij van de kant van mensen ondergaan. In de derde plaats geldt voor alles wat in het boek Psalmen staat, wat voor het hele Oude Testament geldt: “Want alles wat tevoren geschreven is, is tot onze lering geschreven, opdat wij door de volharding en door de vertroosting van de Schriften de hoop hebben” (Rm 15:4). Hoewel onze positie voor God en onze verhouding tot God anders, hoger, is dan die van de oudtestamentische gelovigen, delen we wel veel met hen. De God van David is namelijk ook onze God en het geloof van Abraham in God is ook ons geloof. Zo delen we met hen onze liefde voor God en Zijn Woord en het vertrouwen dat Hij al Zijn beloften zal waarmaken. We ervaren net als zij de vijandschap van mensen die God haten en die daarom ook de Zijnen, ons, haten. Net als zij gaan wij door veel moeite en verdriet. Dat kan bij ons, net als bij hen, het gevolg zijn van eigen ontrouw. Het kan ook, net als bij hen, voorkomen dat we niet begrijpen waarom ons bepaalde dingen overkomen en hebben we daar onze vragen over. Veel van de gevoelens van Godvrezende Israëlieten herkennen wij in ons leven met de Heer. Hun geloof en de beleving ervan zijn een voorbeeld voor ons. De Heer Jezus en de Zijnen Nog een aspect van onze grote belangstelling voor de psalmen is dat wij direct betrokken zijn bij het grote eindresultaat van al Gods wegen die de Geest in Psalmen laat zien. De nieuwtestamentische gelovigen zijn op de nauwste wijze met Christus verbonden, namelijk als een lichaam met een hoofd. Daardoor zullen zij met Hem regeren over de volken in het vrederijk. Hij, Die de Messias van Zijn aardse volk is en de wereldwijde Heer en Koning, is als Hoofd boven alles door God aan de gemeente gegeven (Ef 1:10; 22-23). Daarom stellen zij het grootste belang in Hem, ook als het gaat om Zijn verbinding met Zijn aardse volk. In alle tijden zijn er in Israël getrouwen geweest die altijd de gevoelens in hun harten hebben gehad die wij hier vinden. Maar het zijn altijd enkelingen geweest, nooit de massa. De Heer Jezus maakt Zich een met het overblijfsel. Het lijden van het volk en het lijden van de Heer Jezus worden in dit boek gevonden. Ook vandaag maakt Hij Zich een met allen die voor Zijn Naam lijden. Met betrekking tot het lijden van de Heer Jezus in verbinding met Zijn volk is het goed om te zien dat er meerdere aspecten aan dat lijden zijn. Hij lijdt ten eerste als genoegdoening bij God ten behoeve van allen, op de grote Verzoendag, voorgesteld door de eerste geitenbok die als zondoffer wordt gebracht (Lv 16:15-19). Dit houdt in dat op grond van het werk van de Heer Jezus verzoening aan alle mensen kan worden aangeboden. Ten tweede lijdt Hij ook als plaatsvervanger voor Zijn volk. Dit wordt voorgesteld op de grote Verzoendag als de hogepriester de handen heeft gelegd op de kop van de tweede geitenbok die als weggaande bok, de bok voor Azazel, wordt voorgesteld (Lv 16:20-22). Dit houdt in dat de Heer Jezus door Zijn werk op het kruis voor ieder die het aanbod van verzoening heeft aangenomen daadwerkelijk met God heeft verzoend. Dit verzoenend lijden met zijn twee aspecten is in het Nieuwe Testament altijd in het enkelvoud. Het is een lijden dat alleen door de Heer Jezus wordt geleden, zoals op de grote Verzoendag al het werk door de hogepriester, alleen, wordt gedaan. Dit beeldt uit wat er is geschied op het kruis in de drie uren van duisternis. Toen was Hij helemaal alleen, zelfs verlaten door God. Een ander aspect van Zijn lijden is een lijden dat Hij lijdt samen met Zijn volk. Dit is het geval in het lijden dat Zijn volk van de zijde van de mensen wordt aangedaan. Dit lijden is in het Nieuwe Testament altijd in het meervoud. Dat lijden wordt treffend als volgt weergegeven: “In al hun benauwdheid was Hij benauwd” (Js 63:9a). We zien daarvan een beeld in de vurige oven waarin de vrienden van Daniël vanwege hun trouw aan God worden geworpen. Hij komt bij hen in het vuur (Dn 3:23-25). Dit is het lijden ter wille van de gerechtigheid, het lijden vanwege het feit dat ze Gods wil doen, waardoor ze van Hem getuigen in de wereld. Er is nog een andere zijde van het lijden van Zijn volk, namelijk het lijden – in het Nieuwe Testament meervoud – waarin God hen brengt om hen te louteren. Dit lijden was bij de Heer niet nodig, Hij was de Heilige en het onberispelijke en onbesmette Lam. Zijn lijden in Zijn leven op aarde en op het kruis van de zijde van de mensen was bij Hem alleen nodig om ons te laten zien dat Hij de Heilige was, Die geschikt was om als zoenoffer geofferd te worden. Het overblijfsel lijdt innerlijk, in hun geweten, als ze zien wat de Heer Jezus voor hen heeft gedaan om hen van hun zonden te bevrijden. Ze worden zich van hun schuld bewust. Hun troost is dat ze zich bewust worden van de vergeving van hun zonden. Het overblijfsel lijdt ook van de kant van de mensen die hen vervolgen vanwege hun verbinding met Christus. Dan bepleiten ze hun onschuld. Hun troost is dat de Heer Jezus hun lijden kent en erin deelt. Indeling van Psalmen Het boek Psalmen kan in vijf boeken worden onderverdeeld: Deze indeling blijkt uit de afsluiting van de boeken 1-4 die elk worden gekenmerkt door eenzelfde lofprijzing (Ps 41:14; Ps 72:19; Ps 89:53; Ps 106:48). Daarbij vinden we in de boeken 1-3 een dubbel “amen” (Ps 41:14; Ps 72:19; Ps 89:53) en in boek 4 een “Amen. Halleluja” (Ps 106:48). Het boek Psalmen sluit met een vijftal ‘hallelujapsalmen’, die allemaal beginnen en eindigen met “halleluja” (Psalmen 146-150). Vanwege de indeling van de verzameling van de psalmen in vijf boeken is al door de Joden ‘de Pentateuch van David’ genoemd. Pentateuch betekent ‘vijfdelig’. Bekend is de Pentateuch van Mozes, dat zijn de boeken Genesis tot en met Deuteronomium. De Pentateuch van Mozes kan worden vergeleken met de vijf boeken waarin de psalmen kunnen worden ingedeeld. Deze indeling ondersteunt de hierboven gemaakte opmerking dat er in de psalmen een duidelijke volgorde aanwezig is: 1. In boek 1 staat het meeste over de Heer Jezus vermeld en ook over het overblijfsel in verbinding met Hem. De Heer Jezus is het middelpunt van Gods raadsbesluiten en de bron van zegen voor het gelovig overblijfsel van Israël. Inleiding op boek 1 (Psalmen 1-41) Boek 1 is het boek Genesis van Psalmen. Net als Genesis laat boek 1 ons de beginselen van de raadsbesluiten van God in Christus zien. In Genesis vinden we hoe God de mens heeft geschapen en met welk doel. In boek 1 van Psalmen zien we de weg van de volmaakte Mens naar Gods gedachten. In boek 1 kunnen we de volgende onderverdeling zien: 2. In Psalmen 9-15 zien we de vijand en de antichrist, de verdrukking en de verlossing. 3. In Psalmen 16-41 zien we Christus te midden van de Zijnen, om God te openbaren en de Zijnen te heiligen. InleidingPsalmen 1-2 vormen de algemene inleiding op het hele boek. Psalm 1 toont de wegen van God, Psalm 2 toont de raad of het voornemen van God. In Psalm 1 gaat het over de trouw van de enkeling. Hij vertrouwt op God en vindt zijn vreugde in de overdenking van Zijn Woord. Het is iemand die zich onder Gods wet bevindt. Nog meer zien we hier de Enige Die kan zeggen: “Uw wet [draag Ik] diep in Mijn binnenste” (Ps 40:9b). Hoewel deze beschrijving iedere Israëliet, ja, iedere gelovige moet aanspreken, geldt dit toch in het bijzonder voor de koning van Israël. Hij heeft in het bijzonder tot taak om de wet van God te overdenken (Dt 17:19). In Psalm 2 zien we de inhoud van het Woord van God: de Messias en het vaste raadsbesluit van God om Hem, Zijn Zoon, de geboren Koning, Koning te doen zijn. Zijn koningschap is over Zijn erfdeel, Israël, en door middel van Israël over de einden der aarde. God zal dat doel bereiken. Kenmerken van de rechtvaardigePsalm 1 is de schitterende inleiding op het boek Psalmen. Het is een wijsheidspsalm, een psalm waarbij onderwijs wordt gegeven of samengevat over de twee wegen die de mens in zijn leven kan kiezen: de weg van de rechtvaardige (Ps 1:1-3) of de weg van de goddelozen (Ps 1:4-6). Deze twee elementen zien we telkens in dit boek terugkomen en in feite in de hele Bijbel. Het is de keus tussen de weg van zegen en de weg van vloek, de weg met blijvende vrucht en de weg waarop alles wordt weggeblazen, de weg van het leven en de weg van de dood (vgl. Dt 30:19). Het is in feite het verschil tussen de weg van Christus en de weg van de antichrist. Christus is de Rechtvaardige bij uitstek. Hij is de Enige Die heeft kunnen zeggen: ”Ik doe altijd wat Hem welbehaaglijk is” (Jh 8:29). De antichrist is de goddeloze en wetteloze bij uitstek, de mens van de zonde, de mens die in zijn hart zegt: “Er is geen God” (Ps 14:1). Hij leeft zonder in enig opzicht met God rekening te houden. Er wordt over de rechtvaardige in het enkelvoud gesproken en over de goddelozen in het meervoud. Het is de Godvrezende enkeling te midden van en tegenover de goddeloze, afvallige massa. Het zijn de enkelingen die de smalle weg bewandelen in tegenstelling tot de velen die de brede weg bewandelen. Deze eerste psalm gaat over de kenmerken van het Godvrezende overblijfsel van Israël. Het zijn de kenmerken in het bijzonder van de Heer Jezus die in de eindtijd ook in het gelovig overblijfsel worden gezien. Bij Hem zijn die kenmerken volmaakt aanwezig en worden bij Hem volmaakt gezien wanneer en waar Hij ze ook maar toont. Het overblijfsel is niet volmaakt, maar zij kunnen die kenmerken tonen door hun verbinding met Hem, omdat Zijn Geest dat in hen werkt. Ook wij, gelovigen die tot de gemeente behoren, hebben de opdracht én de mogelijkheid om de kenmerken van de Heer Jezus te vertonen en wel in overeenstemming met onze hemelse positie. Van ons staat geschreven dat wij “de nieuwe mens” hebben aangedaan, “die overeenkomstig God geschapen is in ware gerechtigheid en heiligheid” (Ef 4:24). De kenmerken van de nieuwe mens zijn precies dezelfde als die van de Heer Jezus. De nieuwe mens wordt overal zichtbaar waar gelovigen de kenmerken van de Heer Jezus vertonen. Psalm 1 begint, en daarmee het hele boek Psalmen, met het uitspreken van “welzalig” of “gelukkig”. In de bergrede gebruikt de Heer Jezus dezelfde uitdrukking – weliswaar vertaald vanuit het Hebreeuws, asre, in het Grieks, makarios (Mt 5:3-11). Het is een uitroep van diep en blijvend geluk en vreugde van God over de gelovige die te midden van het kwaad leeft in vrees voor Hem. Deze eerste kennismaking met de Godvrezende benadrukt dat hij leeft in omstandigheden waarin met God geen rekening wordt gehouden. In die omstandigheden wandelt hij met God. Met hem identificeert God Zich graag en Hij zal hem verder Zijn rust en vrede geven. God waardeert het bijzonder dat hij niet voor de druk bezwijkt, maar trouw blijft aan Hem. Gods ‘welzalig’ is een grote bemoediging voor ieder die trouw wil zijn als de afval van het geloof zich steeds duidelijker manifesteert. Het is opvallend dat de eerste kenmerken van de Godvrezende gelovige bestaan uit het zich onderscheiden van “de goddelozen”, “de zondaars” en “de spotters”. Uit zulke mensen bestaat de massa van Gods volk. Zij maken de dienst uit in Gods volk, net zoals dat ook vandaag gebeurt. De Godvrezende leeft te midden van hen, maar heeft er geen gemeenschap mee. Hij leeft afgezonderd van hen, hij doet niet met hen mee. Het eerste kenmerk van de rechtvaardige die met God wandelt, is dat hij “niet wandelt in de raad van de goddelozen”. Dat ziet op de manier waarop hij overlegt en waardoor hij tot zijn handelen komt. In de overleggingen van de goddelozen is geen plaats voor God. Een goddeloze leeft zonder God bij zijn leven te betrekken, laat staan Hem daar het gezag over te geven. Het principe van zijn leven is dat alles om hemzelf draait. Hij “wandelt” daarin, dat wil zeggen dat zijn goddeloze gedrag voortkomt uit zijn verdorven wijze van denken, die weer voortkomt uit het buitensluiten van God in zijn besluitvorming. Hij bedenkt zondige, egoïstische dingen om koste wat het kost tot bevrediging van zijn begeerten te komen. De Godvrezende wandelt niet in de raad van de goddelozen, hij laat zich niet verleiden of dwingen tot een manier van beraadslagen of overleggen waarin God geen plaats heeft, maar hij bedenkt wat God wil, hij betrekt God bij zijn beraadslagingen. Het tweede kenmerk van de man die met God wandelt, is dat hij “niet staat op de weg van de zondaars”. Het woord ‘staan’ is hier niet een passieve toestand, zoiets als stilstaan. Het woord betekent actief een positie innemen, ergens bewust gaan staan. Zondaars negeren God. Die positie nemen ze bewust in. Met “de weg” wordt zoals gebruikelijk de levensweg met zijn einde bedoeld. Zondaars zijn mensen die geen interesse in Gods doel met hun leven hebben. De betekenis van het woord ‘zonde’ is ‘het doel missen’. Zondaars missen Gods doel met hun leven. Ze leven hun leven zoals ze dat zelf als goed zien. Dat kan liederlijk zijn, maar ook heel netjes. Wat ze ook kiezen, ze vragen niets aan God, maar bepalen zelf wat ze doen. Het is “de brede weg”, de gemakkelijke en vermakelijke manier van leven, “die naar het verderf leidt” (Mt 7:13). De Godvrezende leeft niet zo, hij staat niet op hun weg, maar beantwoordt aan Gods bedoeling met zijn leven. Het derde kenmerk van de man die met God wandelt, is dat hij “niet zit op de zetel van de spotters”. De spotters zijn mensen die God belachelijk maken door gelovigen belachelijk te maken. Hun verwerping van God neemt de grofste vorm aan, die van het bespotten van God. Hun zonde is die van de tong. Zij zijn de grootsprekers, de overmoedigen, de lichtzinnigen. Ze zitten gekluisterd aan hun eigen zetel, hun eigen troon, en zetten een grote mond op tegen God. Het zitten op een zetel geeft blijk van hoogmoed en verharding. De spot die geuit wordt, gebeurt weloverwogen. De Godvrezende verafschuwt die zetel, en geeft God de heerschappij over zijn leven in handen. We zien een opklimming in het kwaad: Wie als de goddelozen geen rekening met God houden, zullen als de zondaars hun verplichting negeren om te doen wat God zegt, wat voert tot een openlijk spotten met God en Zijn wil. Ps 1:2 zegt hoe het komt dat de in Ps 1:1 genoemde dingen bij de Godvrezende niet aanwezig zijn. Hij vindt namelijk zijn vreugde “in de wet van de HEERE” die hij “dag en nacht overdenkt” (vgl. Ps 26:4-8). Het is onmogelijk dat iemand ‘welzalig’ is, zonder dat hij zich met het Woord van God bezighoudt. Niet het handelen naar de wet staat op de voorgrond, maar het liefhebben van de wet, er zijn vreugde in vinden. Handelen naar de wet zonder liefde en vreugde zien we bij de farizeeën. Het hart van de Godvrezende is er dag en nacht, dat wil zeggen voortdurend, onophoudelijk, mee bezig. De ‘wet’ is niet beperkt tot de vijf boeken van Mozes en zelfs niet tot het Oude Testament als geheel. Het Hebreeuwse woord voor wet, thora, houdt alle onderwijs in dat afkomstig is van God. De wet is ook Gods eis om naar Zijn geboden te leven en daardoor gerechtvaardigd te worden (Lv 18:5). De psalmist spreekt hier echter niet over de dodelijke effecten die de wet voor ieder mens heeft omdat hij de wet niet kan houden. Hij spreekt over de leven gevende aspecten van de wet. Wie met God wandelt en in gemeenschap met Hem leeft omdat hij nieuw leven heeft, vindt er zijn diepste vreugde in altijd met het onderwijs van God bezig te zijn, want dat geeft hem het diepste geluk. Het is voor de Godvrezende een genot om Gods Woord te lezen en er dag en nacht over na te denken (vgl. Ps 19:8-11). Hij heeft er een onverzadigbare honger naar en is als de gelovigen in Beréa, van wie we lezen: “Zij ontvingen het Woord met alle bereidwilligheid, terwijl zij dagelijks de Schriften onderzochten of deze dingen zo waren” (Hd 17:11). Het is geen meditatie op een bepaald tijdstip van de dag, maar een dag en nacht ermee bezig zijn. Hij leest een tekst, sluit die in zijn hart en draagt die de hele dag mee. En als hij ’s nachts niet kan slapen, denkt hij er verder over na. Ongeacht de tijd van de dag of de omstandigheden reageert de Godvrezende op het leven in overeenstemming met Gods Woord. We moeten bij “en Zijn wet dag en nacht overdenkt” bedenken dat de Geest van God door het Woord van God werkt. We kunnen ze niet van elkaar scheiden. Het Woord van God zonder de Geest van God is dode orthodoxie, slechts verstandelijk, zonder nieuw, geestelijk leven. Omgekeerd is de Geest zonder het Woord een onmogelijkheid. Als dat gebeurt, zal de geest met kleine letter, dat wil zeggen de geest van de mens, proberen de werking van de Heilige Geest te imiteren, en dat zal alleen leiden tot ongebreideld fanatisme. ‘Dag en nacht’ betekent niet dat de gelovige vierentwintig uur per dag bijbelstudie doet en niet meer toekomt aan andere dingen. De gelovige die dag en nacht zijn vreugde in het Woord vindt, kunnen we vergelijken met een verliefde jongeman die tijdens alle werkzaamheden constant denkt aan zijn meisje. Tijdens alle activiteiten van de dag wordt alles doordrenkt met het overdenken van het Woord. Wat we lezen van Maria, de moeder van de Heer Jezus, geeft de betekenis aan: “Maria echter bewaarde al deze dingen en overwoog ze in haar hart” (Lk 2:19). Wat in de Ps 1:1-2 staat, is in en door de Heer Jezus ten volle vervuld. Wat in het vrederijk waar zal zijn van iedere Israëliet (Jr 31:33-34; Hb 8:10), is volmaakt waar van Christus. Het ideaal van de eindtoestand wordt nu al in Hem gezien. Hij heeft Zich in geen enkel opzicht laten leiden door de raad van goddelozen, nooit is Hij op de weg van de zondaars gaan staan, om maar helemaal te zwijgen over het zitten op de zetel van de spotters. In Zijn leven op aarde is Hij te midden van mensen die God buitensluiten, terwijl Hij innerlijk volledig van hen gescheiden is. Tijdens Zijn leven op aarde is Zijn vreugde in de wet van Jahweh, die is in Zijn binnenste (Ps 40:9). Hij heeft gedaan wat tegen Jozua wordt gezegd: “Dit boek met deze wet mag niet wijken uit uw mond, maar u moet het dag en nacht overdenken, zodat u nauwlettend zult handelen overeenkomstig alles wat daarin geschreven staat” (Jz 1:8). Hij heeft alles gedaan wat de wet gebiedt en Hij heeft niets gedaan wat de wet verbiedt (vgl. Mt 5:17). Het resultaatHier wordt de gelovige, die niet openstaat voor de zonde (Ps 1:1), maar door het Woord van God wordt gevormd (Ps 1:2), vergeleken met een gezonde, vruchtbare en duurzame boom die aan waterbeken geplant is. De vergelijking van een mens met een boom komt vaker voor, zowel in positieve als in negatieve zin (Jr 17:7-8; Lk 6:43-45). De Godvrezende is “als een boom, geplant aan waterbeken”. Hij heeft niet zelf die plaats ingenomen, maar is daar door God geplant. Hij is “een planting door de HEERE, om Hem te verheerlijken” (Js 61:3). Er zijn ook bomen die niet door de HEERE zijn geplant, maar zichzelf hebben geplant. Ze beweren dat ze gezond en vruchtbaar zijn, maar ze matigen zich die plaats aan, zoals de farizeeën. Ze zullen worden uitgerukt, zoals de Heer Jezus met het oog op hen zegt: “Elke plant die Mijn hemelse Vader niet heeft geplant, zal worden uitgerukt” (Mt 15:13). De boom die door God is geplant, staat niet slechts aan één waterbeek, maar aan “waterbeken”, meervoud. We kunnen dit toepassen op wat de Godvrezende in Christus heeft ontvangen, zoals de zegen van vergeving en genade, de zegen van de beloften door de verbinding met Christus, de zegen van de gemeenschap met Christus. Deze en nog veel meer zegeningen zijn de waterbeken die uit het Woord van God tot ons komen als we daaraan geplant zijn. Het gevolg is dat er vrucht tevoorschijn komt uit het leven van de rechtvaardige en wel “zijn vrucht”, die hij geeft “op zijn tijd”. Elke boom heeft zijn eigen vrucht en brengt die voort op de voor die boom bestemde tijd, niet eerder en niet later. We kunnen bij ‘zijn vrucht op zijn tijd’ bijvoorbeeld denken aan de vrucht van geduld in een tijd van lijden en aan de vrucht van geloof in een tijd van beproeving. Die voorbeelden kan de lezer zelf aanvullen. In het leven van iedere gelovige zijn de voor die gelovige kenmerkende vruchten te zien die tevoorschijn komen in de omstandigheden waarin hij zich bevindt. Dit maakt ook duidelijk dat Gods waarheid niet maar feitenkennis is. Gods waarheid moet begrepen worden in een gelovig hart. De vrucht gaat dan groeien in voor die vrucht gunstige omstandigheden (Ps 1:2; vgl. Mt 13:18-23) en zal op zijn tijd zichtbaar worden. De vrucht is niet dat wat wij zelf hebben gepresteerd, maar de vrucht is ‘Christus in ons’. We zien dat in de beeldspraak van de Heer Jezus in Johannes 15. Doordat wij in Christus (ver)blijven, brengen wij, de ranken, vruchten voort (Jh 15:4-5). Deze vruchten zijn afkomstig van de wijnstok en niet van de ranken. Het is het sap van de wijnstok, dat door de ranken wordt omgezet in een vrucht. Het is inderdaad Christus in ons, zichtbaar voor anderen. Het gaat erom dat wij in Christus zijn en dat Hij in ons is. Dan alleen dragen we “veel vrucht”, want zonder Hem kunnen we “helemaal niets doen”, ook geen vrucht dragen (Jh 15:5). Bij de Heer Jezus is er altijd een volheid van vrucht. Bij ons overheersen sommige vruchten, terwijl andere vruchten niet zo waarneembaar of zelfs afwezig zijn. Het is Gods bedoeling dat de vrucht van de Geest (Gl 5:22) in volheid in ons leven zichtbaar wordt. Paulus is een boom die vrucht draagt. Hij schrijft aan de gelovigen in Rome: “En ik weet, dat als ik tot u kom, ik in een volheid van zegen van Christus zal komen” (Rm 15:29). Dan wordt nog vermeld dat “het blad niet afvalt”. Het gaat bij een boom vooral om zijn vrucht. Maar ook zijn blad is belangrijk, want daaraan kun je zien of een boom gezond is, ook als er geen vrucht is. Bladeren zijn een symbool voor het uiterlijke, het zichtbare, met andere woorden, de belijdenis. Bij wie alleen het blad van de belijdenis zichtbaar is, zonder enige goede vrucht, zal verdorren. Maar als het Woord van God in het hart regeert, zal de belijdenis ‘groen’, vol vitaliteit blijven. De belijdenis van de Godvrezende is in overeenstemming met zijn vrucht. In wat hij laat horen en zien, is geen aanmatiging of huichelarij. In woord en daad vertoont zijn leven oprechtheid, frisheid en kracht. Het leven van zo iemand wordt gekenmerkt door succes. Een succesvol of geslaagd leven van de Godvrezende wordt niet bepaald door de hoogte van zijn banksaldo of het aanzien dat hij onder de mensen heeft verworven. “Al wat hij doet”, komt voort uit zijn gemeenschap met God. Hij kent Zijn wil, want hij overdenkt Zijn Woord voortdurend. Hij is niet uit op eigen succes, maar zijn verlangen is God te verheerlijken. Dat lukt hem ook, want hij trekt zijn levenskracht uit de waterbeken van het Woord van God. We zien dit in volmaaktheid bij de Heer Jezus. Het is Zijn voedsel om de wil te doen van Hem Die Hem heeft gezonden om Zijn werk te volbrengen (Jh 4:34). En dat werk heeft Hij volbracht (Jh 17:4; Jh 19:30). Omdat Hij Zich in alles door Zijn God heeft laten leiden, zal de hele wil van God “goed gelukken”. Terwijl Hij voor het ongeloof de verliezer is, is Hij voor het geloof de grote Overwinnaar. Binnenkort, als Hij naar de aarde terugkomt, zal dat ook voor de hele schepping zichtbaar zijn. Succes moet niet worden bepaald naar onmiddellijk resultaat, maar moet worden gezien in het perspectief van Gods plannen. Dit geldt voor ons persoonlijke leven en voor de wereld in zijn geheel. Samengevat kunnen we het volgende zeggen: Wat rijkelijk stromende beken zijn voor een boom die aan de oever ervan is geplant, dat is het Woord van God voor ieder die zich aan de overdenking ervan wijdt. Het maakt hem, in overeenstemming met zijn positie en roeping, altijd vruchtbaar in goede daden die hij op de juiste tijd verricht. Zijn innerlijke en uiterlijke leven blijven er fris en krachtig door. Wat hij ook onderneemt, brengt hij tot een succesvol einde. De oorzaak daarvan is de werkzame kracht van het Woord van God en de zegen die God daaraan verbindt. In het Oude Testament vinden we dit prachtig geïllustreerd in het leven van Jozef: alles wat hij doet, gelukt. Als wij nadenken over bladeren die niet verwelken en afvallen, gaan onze gedachten naar de vijgenboom die door de Heer wordt vervloekt (Mt 21:18-19). De Heer gaat erheen en vindt daar alleen bladeren aan en geen vruchten. De vijgenboom is een boom die ook in het voorjaar vruchten voortbrengt. Dit zijn onrijpe vruchten van het voorgaande jaar die door de winter heen overgebleven zijn en in de lente rijp worden, de vroege vijgen. Doordat deze vijgenboom helemaal geen vruchten heeft, zegt de Heer Jezus: “Laat van u in eeuwigheid geen vrucht meer komen! En de vijgenboom verdorde onmiddellijk” (Mt 21:19b). Profetisch is deze vijgenboom een beeld van Israël (vgl. Mt 24:32). Israël bevat geen vrucht waarnaar het hart van God verlangt (Mi 7:1). Daardoor moeten de bladeren – die spreken van de belijdenis (zie boven) – veroordeeld worden en verwelken en afvallen. In de nieuwtestamentische gemeente zien we hetzelfde bij de gemeente in Efeze (Op 2:1-4). Doordat de vrucht ofwel de eerste liefde is verdwenen – liefde is het eerste kenmerk van de vrucht van de Geest –, moet de Heer Jezus het getuigenis, de kandelaar, wegnemen (Op 2:5). Israël heeft echter nog een toekomst. De tak van de vijgenboom zal zacht worden en de bladeren zullen uitspruiten (Mt 24:32). Dan zal de Heer wel de vrucht vinden waarnaar Hij zo verlangt die te vinden. Die vrucht zal Hem door het nieuwe Israël worden gebracht, een Israël dat Hij als een overblijfsel naar de verkiezing van de genade voor Zichzelf heeft bewaard. “Uw volk, zij allen zullen rechtvaardigen zijn, voor eeuwig zullen zij de aarde in bezit nemen. Zij zullen een stekje zijn, door Mij geplant, een werk van Mijn handen, opdat Ik verheerlijkt zal worden” (Js 60:21). Het is duidelijk dat wij in Psalm 1 een schilderij vinden van het gelovig overblijfsel van Israël in de toekomst (Js 66:1-2). De goddelozen zijn het ongelovige deel van Israël waarover Gods oordeel komt (Js 66:3-4). De goddelozenDe tegenstelling tussen de Godvrezende – ofwel het gelovig overblijfsel – die in de vorige verzen is beschreven en de goddelozen die nu worden beschreven, wordt in Ps 1:4 sterk uitgedrukt. De eerste regel van Ps 1:4 luidt in het Hebreeuws “niet zo de goddelozen”, wat aangeeft dat de nadruk op de woorden ‘niet zo’ ligt. Het is een korte en krachtige uitroep waarin wordt gezegd dat het bestaan van de goddelozen totaal anders is. De goddelozen hebben niets van alles wat de Godvrezende heeft en doet. Het is bij de goddelozen volledig afwezig. De Godvrezende is een krachtige, gezonde, vruchtdragende, altijdgroene boom. Daar steken de goddelozen wel dramatisch tegen af, want zij “zijn juist als het kaf, dat de wind wegblaast”. Het beeld dat nu wordt geschilderd, is niet meer dat van een boom, maar van een dorsvloer, waar het kaf van het koren wordt gescheiden. Op een dorsvloer, meestal op een heuvel, worden zowel het kaf als het koren in de lucht opgegooid, zodat het kaf door de wind wordt weggeblazen en van het koren wordt gescheiden. Het kaf lijkt uiterlijk op tarwe, maar is waardeloos, nutteloos en gewichtloos. Het kaf, de goddelozen, kan enige tijd tussen de tarwe, de rechtvaardigen, blijven, maar de tijd komt dat de wind van Gods oordeel het zal wegblazen. Christus zal bij Zijn komst met de goddelozen handelen. Hij zal “het kaf met onuitblusbaar vuur verbranden” (Mt 3:12; vgl. Jb 21:18; Ps 35:5; Hs 13:3). Profetisch stelt het kaf de ongelovigen in Israël voor (Zc 13:8-9). Zij worden door het oordeel weggenomen, terwijl de rechtvaardigen levend het koninkrijk zullen ingaan (Mt 24:40-41). Ps 1:5 begint met “daarom”, een woord dat aangeeft dat er een conclusie uit het voorgaande volgt. Omdat de goddelozen zo waardeloos en gewichtloos zijn, “daarom blijven de goddelozen niet staande in het gericht” (Ps 1:5). Het einde van de goddelozen is niet altijd duidelijk tijdens hun leven, terwijl ze zich met slechtheid bezighouden. Ze kunnen waardering van mensen oogsten. Maar vanuit Gods perspectief hebben de goddelozen geen toekomst. Dat zal blijken wanneer ze voor de grote, witte troon staan om door Christus geoordeeld te worden (Op 20:11-15). Dan hebben ze niets meer te melden. Al hun grootspraak is verdwenen. Ze zullen met stomheid geslagen hun oordeel aanhoren en zonder enig verzet hun oordeel ondergaan: het eeuwige vuur. Als de goddelozen door het gericht zijn weggeblazen, blijft “de gemeenschap van de rechtvaardigen” over. Geen zondaar maakt daar deel van uit. Het is een heilige gemeenschap. Alle vuil is ervan afgewassen en de bloedschuld is ervan weggespoeld (Js 4:3-4). Op aarde is er al een radicale scheiding tussen de rechtvaardigen en de zondaars. Die scheiding zal er eeuwig zijn. Op aarde hebben de zondaars de rechtvaardigen uit hun gemeenschap verstoten. In het vrederijk en tot in alle eeuwigheid zullen de zondaars niet in de gemeenschap van de rechtvaardigen zijn (Mt 13:49-50; Op 21:27). Twee wegen, twee bestemmingenHet woord “want” waarmee dit vers begint, geeft aan dat de reden, ofwel de samenvatting, volgt van het oordeel van de vorige verzen. “De weg”, zowel die “van de rechtvaardigen” als die “van de goddelozen”, ziet op de hele levenswandel van beide groepen. De HEERE weet hoe beide wegen zijn en waarop ze uitlopen. Van de weg van de rechtvaardigen lezen we dat “de HEERE” die “kent”. Dit ‘kennen’ heeft een diepere betekenis dan dat Hij ermee bekend is, dat Hij weet welke weg ze gaan. Het is niet een louter intellectueel kennen, maar een kennis gegrond op ervaring door levensgemeenschap, een kennen uit liefde. Het kennen van de weg van de rechtvaardigen betekent dat Hij met de rechtvaardigen op de weg die zij gaan, gemeenschap heeft. Hij deelt in hun ervaringen. Zij gaan hun weg met Hem en daarom gaat Hij met hen. “Maar” – dit geeft het contrast aan met de vorige regel – “de weg van de goddelozen zal vergaan.” Hun weg is een weg die leidt tot verwoesting en dood. De HEERE kent hun weg niet. Zij leven hun leven op een manier die Hij verafschuwt. Hun hele leven zal vergaan, net als het kaf. Als Hij hen oordeelt, zal Hij tegen hen zeggen: “Ik heb u nooit gekend; gaat weg van Mij, werkers van de wetteloosheid! (Mt 7:23). Zij zullen het vrederijk niet binnengaan, maar eeuwig ongelukkig en ellendig zijn. Dit laatste vers maakt het verschil duidelijk tussen de reden van het geluk van de rechtvaardigen en de reden van de rampspoed van de goddelozen. God kent, keurt goed, heeft lief en verheugt Zich over het leven van de rechtvaardigen, maar Hij heeft geen deel aan het leven van de goddelozen. Dat leven keurt Hij niet goed, Hij heeft het niet lief en Hij verheugt Zich er niet over. Van Zijn waardering van het leven van beide groepen hangt hun eeuwige bestemming af. De psalm begint met de zegen van God voor de enkeling, voor de rechtvaardige (enkelvoud). De psalm eindigt met de waarschuwing dat iemand die toch de weg van de goddelozen (meervoud) kiest, de weg zonder Hem, zal eindigen in het verderf. Ook in de bergrede begint de Heer Jezus met een veelheid van zegeningen: Gelukkig, gelukkig, gelukkig … (Mt 5:1-11). De bergrede eindigt met de twee wegen: de brede weg, die velen bewandelen, en de smalle weg, die weinigen, enkelingen, bewandelen (Mt 7:13-14). Er is ook sprake van twee bouwers: Eén die op het zand bouwt en één die op de rots bouwt. De laatste is diegene die de woorden van de Heer Jezus, “deze Mijn woorden”, gehoorzaamt (Mt 7:24). Dit laatste vinden we nog niet in Psalm 1. We horen hier wel over de weg met God, maar we horen nog niets over geloven in een persoon, de Christus, de Immanuel ofwel de God met ons. Over Hem gaan alle volgende psalmen. © 2023 Auteur G. de Koning Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur. Bible Hub |