Zacharia 1
Zechariah 1 Kingcomments Bijbelstudies

Inleiding

Het boek Zacharia neemt een bijzondere plaats in onder de zogenaamde ‘kleine profeten’. Dat is zo door de lengte van zijn boek dat liefst veertien hoofdstukken bevat, maar ook omdat er uitvoerige profetieën in staan over de Messias, de wereldrijken en de oordelen daarover en over Juda, Israël en Jeruzalem.

De tijd waarin Zacharia leeft en profeteert, is na de ballingschap, evenals Haggaï en Maleachi. Zacharia en Haggaï profeteren vrij kort na de terugkeer van een handjevol Israëlieten vanuit Babel naar het land en de plaats waar de HEERE heeft gewoond. Als dit kleine groepje van Gods volk weer in het land is, beginnen ze met de herbouw van de tempel, maar houden daarmee op onder de druk van hun vijanden. Die weten koning Arthahsasta te bewegen een bevel uit te vaardigen om hen met de herbouw te laten stoppen. Het gevolg is dat de herbouw ongeveer zestien jaar stilligt, tot het tweede jaar van Darius – dat is niet dezelfde als die van Daniël, maar een latere (Ea 4:23-24).

Onder het volk is gezapigheid opgetreden. Dan roept God twee profeten, Haggaï en Zacharia (Ea 5:1). Beide profeten hebben hun boodschap opgeschreven. Wat Haggaï en Zacharia hebben geprofeteerd, is ook voor ons van belang. Daarom is het opgeschreven en opgenomen in Gods Woord.

Haggaï spreekt over “het verlangen van alle heidenvolken” (Hg 2:8), dat is de Messias, Die naar Zijn tempel komt. Daarover spreekt Zacharia ook, maar hij spreekt ook over het herstel van de twee en de tien stammen in het land, waardoor er weer één volk in het land zal wonen.

De opwekking onder Zacharia is beperkt, want na zijn optreden zakt het volk weer weg in ongeloof. Dit ongeloof vindt in de dagen van de Heer Jezus zijn hoogtepunt als Zijn volk Hem verwerpt. Toch is Zijn komst het duidelijkste bewijs van de betekenis van de naam Zacharia. Zacharia betekent ‘de HEERE gedenkt’.

Het gevolg van de verwerping is dat het volk al vele eeuwen lijdt en in de nog komende grote verdrukking een ongekend lijden zal ervaren. Ze zullen denken dat God hen vergeten is, maar ze zullen ook merken dat Hij gedenkt en op de bepaalde tijd uitkomst zal geven om hen ten slotte te zegenen. Dan zal de profetie van Zacharia ten volle worden vervuld.

Zacharia is geboren in Babel in een priesterlijke familie die gebruikmaakt van de gelegenheid die Kores biedt om naar Israël terug te keren (Ea 5:1; Ea 6:14; Ne 12:4; 16). Net als Jeremia en Ezechiël is hij zowel priester als profeet. Hij is priester door geboorte en profeet door roeping. Net als Jeremia wordt hij als jongeman geroepen (Zc 2:4; Jr 1:6). Hij treedt op twee maanden nadat Haggaï met profeteren is begonnen (Hg 1:1). De duur van zijn dienst is onbekend.

Zacharia is een jonge man. Hij moet als kind teruggekeerd zijn uit Babel en weet niets van de ballingschap en de aanleiding daartoe. Toch kiest God hem als Zijn boodschapper en niet een van de ouderen. Een jonge man vertegenwoordigt jeugdige energie die nodig is voor een trouwe dienst in ‘overblijfseltijden’.

Indeling van het boek

We kunnen van dit boek de volgende onderverdeling maken:

Deel I: Inleiding en nachtgezichten (Zacharia 1-6)
A. Inleiding op het boek (Zacharia 1:1-6)
1. Datum en naam van de schrijver (Zacharia 1:1)
2. Oproep tot bekering (Zacharia 1:2-6)

B. Serie van acht nachtgezichten (Zacharia 1:7-6:8)
1. Eerste nachtgezicht: De ruiter tussen de mirten (Zacharia 1:7-17)
2. Tweede nachtgezicht: De vier horens en de vier smeden (Zacharia 1:18-21)
3. Derde nachtgezicht: De man met het meetsnoer (Zacharia 2:1-13)
4. Vierde nachtgezicht: Reiniging en herstel van Israël als priesterlijke natie (Zacharia 3:1-10)
5. Vijfde nachtgezicht: De gouden kandelaar en de twee olijfbomen (Zacharia 4:1-14)
6. Zesde nachtgezicht: De vliegende boekrol (Zacharia 5:1-4)
7. Zevende nachtgezicht: De vrouw in de efa (Zacharia 5:5-11)
8. Achtste nachtgezicht: De vier wagens (Zacharia 6:1-8)

C. De symbolische kroning van Jozua de hogepriester (Zacharia 6:9-15)

Deel II: Het probleem van het vasten en de beloften van de toekomst (Zacharia 7-8)

1. De vraag van de delegatie uit Bethel (Zacharia 7:1-3)
2. Het verwijt van de HEERE (Zacharia 7:4-7)
3. Het bevel om zich te bekeren (Zacharia 7:8-14)
4. Tien beloften over het herstel van Israël in Gods gunst (Zacharia 8:1-23)

Deel III: Twee lasten: de Messias en Zijn rijk (Zacharia 9-14)
A. De eerste last: de komst en verwerping van de Messias (Zacharia 9-11)
1. De komst van de messiaanse Koning (Zacharia 9:1-10:12)
a. De verwoesting van de volken en de bewaring van Sion (Zacharia 9:1-8)
b. De komst van Sions Koning (Zacharia 9:9-10)
c. De bevrijding en zegen van Sions volk (Zacharia 9:11-10:1)
d. Waarschuwing en bemoediging (Zacharia 10:2-4)
e. Israëls overwinning over zijn vijanden (Zacharia 10:5-7)
f. Israëls complete bevrijding en herstel (Zacharia 10:8-12)
2. De verwerping van de messiaanse Herder-Koning (Zacharia 11:1-17)
a. Inleiding (Zacharia 11:1-3)
b. De profetie van de verwerping van de goede Herder (Zacharia 11:4-14)
c. De waardeloze herder (Zacharia 11:15-17)

B. De tweede last: de komst en ontvangst van de Messias (Zacharia 12-14)
1. De bevrijding en bekering van Israël (Zacharia 12:1-13:9)
a. De belegering van Jeruzalem (Zacharia 12:1-3)
b. De Goddelijke bevrijding (Zacharia 12:4-9)
c. Israëls complete bevrijding van de zonde (Zacharia 12:10-13:9)
2. De terugkeer van de Messias en de vestiging van Zijn koninkrijk (Zacharia 14:1-21)
a. De belegering van Jeruzalem (Zacharia 14:1-2)
b. De tekenen van de terugkeer van de Messias (Zacharia 14:3-8)
c. De vestiging van het koninkrijk van de Messias (Zacharia 14:9-11)
d. De straf van Israëls vijanden (Zacharia 14:12-15)
e. De algemene aanbidding van de Koning (Zacharia 14:16-19)
f. HEILIG VOOR DE HEERE (Zacharia 14:20-21)

Datering en afzender

Evenals bij Haggaï wordt de datering van de profetie van Zacharia gedaan naar de regering van een heidense vorst. Dat geeft aan, zoals al bij Haggaï 1 is opgemerkt (Hg 1:1), dat de tijden van de volken zijn aangebroken (Lk 21:24; Dn 7:1; Dn 8:1). God heeft door het falen van het volk Zijn troon verplaatst van Jeruzalem naar Babel en de opvolgers daarvan. Babel is gevallen, de Meden en Perzen heersen nu over Israël met Darius aan het hoofd. Vandaar dat zijn naam wordt vermeld.

Zacharia begint met profeteren twee maanden nadat Haggaï is begonnen. Het mag wel als een bijzondere zegen worden gezien dat God na Haggaï een tweede profeet naar Zijn volk zendt. Het is het woord van de profetie dat van de HEERE komt, van Hem uitgaat en aan Zacharia gegeven wordt. Hoe dat woord van de HEERE tot hem is gekomen, wordt niet vermeld. Het kan zijn bijvoorbeeld in een visioen of in zijn hart of in een droom.

De naam Zacharia betekent ‘de HEERE gedenkt’; Berechja betekent ‘de HEERE zegent’; Iddo betekent ‘de bepaalde tijd’. We kunnen naar aanleiding van de betekenis van de namen zien dat de HEERE gedenkt en Zijn volk niet is vergeten, zoals het soms lijkt vanwege alle lijden dat over het volk is gekomen, en zegent op de, door Hem, bepaalde tijd.

In Ezra 5 wordt Zacharia de zoon van Iddo genoemd (Ea 5:1), terwijl hier blijkt dat Berechja zijn vader is. Het kan erop wijzen dat Iddo zijn grootvader is en dat zijn vader in zijn jeugd is gestorven.

De toorn van de HEERE

De profeet valt met de deur in huis. Hij wil zijn volksgenoten in hun geweten treffen. Zij zijn niet beter dan hun vaderen. Door de schuld van de vaderen is de tempel verwoest. Maar zij zijn ook nalatig in de herbouw ervan. Het is gemakkelijk om aan onze omstandigheden te wennen, zonder te letten op de hand van de Heer die ons in die omstandigheden heeft gebracht vanwege onze ontrouw.

De profeet weidt niet uit over de aanleiding van de toorn. Door er op deze manier over te spreken vraagt hij hun als het ware in hun herinnering na te gaan bij welke gelegenheden die toorn zichtbaar is geworden. Dat moet ertoe leiden dat ze ontdekken wat de aanleiding ervan is geweest. Dat zal hun een halt toeroepen in hun ontrouw aan de HEERE. De profeet waarschuwt op duidelijke wijze dat God niet met Zich laat spotten.

Ze zijn wel teruggekeerd naar het land van God, maar niet naar God Zelf. Hun ballingschap en de verwoesting van de stad en de tempel zijn duidelijke bewijzen van Gods toorn. Maar er is een weg terug en dat is de weg van bekering tot de HEERE met hun hele hart. Daarom volgt in het volgende vers op de toorn het aanbod van genade.

Keer terug naar Mij

Omdat ze geen voorrang meer geven aan de herbouw van de tempel, “daarom” moet Zacharia hen nu oproepen tot bekering. Het is een opdracht van de HEERE aan hem.

Drie keer spreekt Zacharia in zijn inleidende verzen over bekering: in de Zc 1:3; 4; 6. Hij doet dat juist tot hen die mogelijk denken dat zij zich toch bekeerd hebben omdat zij uit Babel zijn teruggekeerd. Bekering zien we gewoonlijk als iets dat alleen bij een evangelieboodschap aan ongelovigen hoort. Dat is niet juist. Hier horen we over de noodzaak van bekering voor het volk van God. Het is de oproep aan Gods volk om zich om te keren van de weg die zij gaan en met berouw terug te keren naar de HEERE. Dan zal Hij naar hen terugkeren met zegen en niet met vloek. Eerst moet het volk zich bekeren tot de HEERE, dan keert Hij Zich naar hen (Ml 3:7; Jk 4:7; 2Kr 15:2; Jr 3:12; Ez 18:30; Mi 7:19).

Ook als gelovigen moeten wij ons soms bekeren. Dat betekent niet een ‘dagelijkse bekering’, alsof wij elke dag als boetvaardige zondaars tot God moeten komen alsof we nooit kinderen van God geworden zijn. Maar het Nieuwe Testament spreekt wel over bekering van gelovigen. We zien dat in de zendbrieven van Johannes aan de zeven gemeenten in Klein-Azië. In de meeste daarvan worden de ontvangers ervan opgeroepen zich te bekeren omdat er zonden in die gemeenten aanwezig zijn (Op 2:5; 16; 22; Op 3:3; 19). We horen het ook als de Heer Jezus tegen Petrus, die al bekeerd is, zegt: “Als je eens bekeerd bent” (Lk 22:32).

Het is duidelijk dat ook voor de gelovige geldt dat hij moet belijden als er iets niet goed zit. Hij moet op de knieën voor God, en ook voor de naaste, als tegen die naaste is gezondigd. Er is altijd een weg terug, zowel voor de individuele gelovige als voor een groep gelovigen, een weg die altijd gaat via berouw en belijdenis. Dat deze weg er is, is het gevolg van het werk van Christus.

De weigering om te belijden is de oorzaak van de ellende. Niemand kan zich verschuilen achter de misleidende gedachte dat hij zich niet kan bekeren. Als God oproept tot bekering, houdt dat ook in dat Hij de kracht daartoe geeft. Hij stelt die kracht in de oproep ter beschikking. Het is aan de mens er gebruik van te maken.

De naam “HEERE van de legermachten” is kenmerkend voor de drie laatste profeten en wordt door hen samen meer dan tachtig keer gebruikt. In dit vers alleen al wordt deze naam drie keer gebruikt.

Volg het kwade niet na

Hun vaderen hebben niet geluisterd naar de vroegere profeten (Zc 7:12), dat zijn de profeten van vóór de ballingschap, en hebben zich niet bekeerd (Jr 25:3-8; 2Kn 17:13). Slecht voorbeeld doet slecht volgen en daar waarschuwt de profeet dan ook voor. God vereenzelvigt Zich hier met de profeten die in Zijn Naam hebben gesproken. Hij zegt niet dat ze niet naar de profeten hebben geluisterd, maar dat ze niet naar Hem hebben geluisterd. Niet luisteren naar Gods profeten staat gelijk aan het niet luisteren naar God (vgl. Mt 10:40).

Twee vragen

Het is alsof Zacharia met deze twee vragen de te verwachten tegenwerpingen tegen zijn oproep wil ontkrachten. In het volgende vers komt het antwoord op deze vragen.

Zowel de vaderen als de profeten zijn er niet meer. Voor Zacharia en zijn tijdgenoten is het belangrijk de les van het verleden te leren. In het algemeen is er ook nu weinig kennis van de geschiedenis. Men geeft zich geen rekenschap van de lessen die in de (kerk)geschiedenis te vinden zijn. Geschiedenis moeten we zien in het licht van het Woord van God. Gods hand in de geschiedenis is alleen te toetsen aan dit Woord. Zo gebeurt het in dit eerste hoofdstuk.

Waarvoor God heeft gewaarschuwd, is ook letterlijk in vervulling gegaan. Het oordeel heeft de vaderen weggenomen en de profeten zijn gedood. Maar zij zijn niet beter dan hun vaderen. De profeten leven voort in hun woorden, want Gods Woord gaat nooit verloren. De woorden van de profeten zijn vervuld aan de vaderen. Ze moeten erkennen dat God heeft gedaan waarmee Hij heeft gedreigd en dat Hij Zijn oordeel over hen heeft voltrokken (Dt 28:45; Jz 23:15-16; Kl 2:17).

Bedoeling van wat God zegt

De waarheid van God die gepredikt is, blijft onverminderd van kracht (Js 14:24). Gods “woorden” en “verordeningen” treffen altijd doel. Dat hebben de vaderen ondervonden toen ze zich niet bekeerden. De bewijzen daarvan zijn geleverd, niet in de laatste plaats door de wegvoering in ballingschap. Dat zullen zij ook ondervinden als ze zich niet bekeren. Het Woord van God is levend en blijvend tot in eeuwigheid (1Pt 1:23-25). Wat God zegt, gebeurt, of het nu om zegen gaat of om vloek.

In dagen van de grootste ontrouw in de gemeente blijft het onze steun. De erkenning van de waarheid van Gods Woord is de eerste stap op weg naar de zegen.

Een nieuw woord van de HEERE

Het eerste nachtgezicht krijgt Zacharia drie maanden na zijn inleidende woorden. Hij moet alleen spreken als de HEERE hem dit opdraagt. Na drie maanden komt die opdracht. Elk nachtgezicht draagt bij aan het totale beeld van de toekomstige heerlijkheid van Israël. De nachtgezichten dienen als een bemoediging voor het volk om door te gaan met de herbouw van de tempel. We kunnen zeggen dat het belang van het visioen dit is: hoewel Israël nog niet in zijn beloofde positie is, denkt God er al aan.

De reeks van visioenen voert ons door de tijd van Gods handelen met Israël heen. Die tijd loopt vanaf de tijd van hun tuchtiging door God onder de heidense machten tot de tijd dat ze worden hersteld in hun land met hun herbouwde stad en tempel onder hun Messias-Koning. Het eerste visioen geeft het algemene thema van de hele reeks; de andere visioenen voegen details toe. Terwijl de wereld bezig is met zijn eigen werkzaamheden, zijn Gods ogen en het hart van de Messias gericht op de nederige toestand van Israël en op de tempel in Jeruzalem.

De Man op het rode paard

Wat Zacharia te zien krijgt, vindt ’s nachts plaats. Hij slaapt niet, hij ziet niet in een droom, maar is in een wakende toestand. Hij ziet een Man. Dit is de Heer Jezus (Zc 1:11), Die hier voor de eerste keer in het boek wordt genoemd. Hij zit op een rood paard. Achter Hem staan nog andere paarden, elk met een andere kleur. Aan het begin van alle visioenen staat de Heer Jezus. Om Hem gaat het, Hij bepaalt de toekomst en is het Middelpunt ervan.

De oproep “zie” is om de aandacht met nadruk te vestigen op het wonderlijke en tevens belangrijke van wat er te zien is. Het is ook bedoeld hem aandachtig toe te laten zien.

Rood is de kleur van bloed, van bloedvergieten (Js 63:2-4). Maar de Man strijdt niet. Het is alsof Hij Zich erop voorbereidt. De paarden stellen machten voor, rijken die nog moeten komen. Ze staan achter de Man op het rode paard. Zonder Hem kunnen ze geen voet verzetten. Hem is alle macht in de hemel en op de aarde gegeven (Mt 28:18).

Hij staat “tussen de mirten die zich in de diepte” bevinden. De mirten in de diepte zijn een voorstelling van het overblijfsel van Israël, waarmee de HEERE Zich verbindt. Hij staat tussen hen in. Het dal wijst op een toestand van vernedering. Mirten worden steeds vermeld in verbinding met het vrederijk. Ze lijken naar die tijd heen te wijzen. Nu is het nog niet zo, ze staan nog in de diepte en niet op de hoogte.

Mirten zijn altijdgroene bomen en horen bij het Loofhuttenfeest (Ne 8:15-16) en in het Messiaanse rijk (Js 41:19; Js 55:13). Ze kondigen een tijd van zegen in het vrederijk aan. Het herstel zal beginnen in de diepten, door vernedering en boetedoening.

Israël wordt nog altijd vernederd door de volken en is nog steeds de staart en niet het hoofd van de volken. Toch kan God die vrede al bewerken in de harten van hen die de plaats innemen in de diepte, van verootmoediging, onder de boodschap van de profeet, die het hart en geweten wil bereiken.

De paarden zijn engelenmachten – of winden of geesten (Zc 6:5) – die de geschiedenis besturen van de wereldmachten na Babel. Zij krijgen de vrijheid de aarde te doorkruisen. Zoals al is gezegd, ze staan achter de Man. Er is niets in ons leven of in de geschiedenis wat gebeurt zonder Zijn toelating (Sp 21:1).

De paarden met de drie verschillende kleuren stellen de drie rijken na Babel, dat al gevallen is, voor. De rode paarden stellen het Medisch-Perzische rijk voor. Dat rijk heeft dezelfde kleur als het paard waarop de Man zit, mogelijk omdat op dat moment het Medisch-Perzische rijk de Israëlieten gunstig gezind is (Ea 6:1-15).

De vraag om uitleg

Zacharia vraagt om uitleg. Hij krijgt die van een engel. Zijn vragende houding is een goede houding voor een jongeman. Deze engel is waarschijnlijk degene door wie de HEERE Zijn mededelingen aan Zacharia doet, en niet de Engel van de HEERE (vgl. Op 1:1; Op 22:6). De engel geeft niet zelf het antwoord, maar geeft aan waar Zacharia naar moet kijken om het antwoord te krijgen.

Het antwoord

Het antwoord op de vraag van Zacharia wordt door de Man, dat is de Heer Jezus, gegeven. Hij is de Bron naar Wie alle antwoorden, door wie ook gegeven, terug te voeren moeten zijn. In Zijn antwoord laat Hij Zijn grote belangstelling zien voor alles wat er op aarde gebeurt, vooral in verbinding met Zijn volk Israël en met de Zijnen (vgl. Jb 1:7; Jb 2:2). De regeringsmacht is aan de volken gegeven voor een tijd, maar ze zijn wel verantwoording aan Hem verschuldigd (Zc 1:11).

Verantwoording afgelegd

De Man op het rode paard (Zc 1:8) blijkt hier, in tegenstelling tot Zc 1:9, de Engel van de HEERE te zijn. Dit is een bijzondere manifestatie van de HEERE Zelf (vgl. Gn 16:7-13; Gn 22:11-22; Ex 3:2-6; Ri 6:14; 22; Ri 13:9-18; 22). Het is een verschijningsvorm van de Heer Jezus voordat Hij Mens is geworden. Hij vertegenwoordigt God en is Zelf God. Al de (engelen)machten, voorgesteld in de verschillende paarden, moeten verantwoording afleggen aan Hem. Hij leidt de geschiedenis, Hij heeft alles onder controle.

Alle machten voelen zich in rust; internationaal heerst er vrede. Op één plaats is die rust niet en dat is in Jeruzalem. Als daar geen rust is, hoe kan er dan rust zijn in de wereld? Dit moet ook het geweten van het volk aanspreken, want ook zij zijn in rust. De hemel is bezig met Jeruzalem en Juda, maar de heidenvolken en ook het volk van God zijn bezig met hun eigen interesses, ze zoeken hun eigen voorspoed en gemak.

Hoelang is er geen ontferming?

Het antwoord van “de Engel van de HEERE” heeft veel weg van een gebed tot de “HEERE van de legermachten”. We zien hier de Zoon van God Die op aarde bidt tot Zijn God in de hemel. Als Hij de berichten, de rapporten, krijgt van de ruiters op de paarden, brengt Hem dat tot bidden en smeken, tot voorbede. Want al lijkt alles in rust, de werkelijkheid is dat Gods huis en stad geen rust hebben.

Wat nu volgt in het hele boek, kunnen we zien als het resultaat van de voorbede van de Heer Jezus. Een opwekking is vaak het antwoord op het gebed van trouwe mensen, maar hier is dit het antwoord op het gebed van de Heer Jezus.

“Deze zeventig jaar” zijn die van de ballingschap (Jr 25:11-12; Dn 9:2). De ballingschap is voorbij, maar de mensen vragen zich af waarom God nog steeds toornig op hen is, terwijl toch de afgesproken tijd van hun straf is verstreken. Het antwoord komt in de volgende verzen.

Met betrekking tot de gemeente heeft God in de negentiende eeuw in een aantal landen in gelovigen belangstelling gewerkt voor de gemeente als Zijn huis, waar de Heer Jezus in het midden wil zijn van de twee of drie die als gemeente willen samenkomen tot Zijn Naam (Mt 18:20). Die werking van Gods Geest is een antwoord op de voorbede van de Heer Jezus. Zijn zorg voor de gemeente is groter dan de onze ooit kan zijn.

Goede woorden, troostrijke woorden

Het antwoord op het gebed wordt gegeven in “goede woorden, troostrijke woorden” (vgl. Js 40:1-2; Js 57:18; Jz 23:14; Jr 29:10). ‘Goede woorden’ zijn woorden waarin het goede voor iemand tot uitdrukking wordt gebracht. ‘Troostrijke woorden’ zijn woorden die iemand nodig heeft omdat hij zich in ellende bevindt.

Het bieden van perspectief geeft troost. Iemand die oprechte zorg heeft voor het volk van God, krijgt troost. Hij maakt de gevraagde ontferming kenbaar. De troost krijgt gestalte in wat God zegt met het volk te gaan doen. De troost van God wordt vergeleken met de troost van een kind door zijn moeder (Js 66:13). Angst en onrust zijn weg, er is geborgenheid.

Dit geldt ook voor ons, persoonlijk en gemeenschappelijk. Leed maakt dat God in de omstandigheden komt en Zich aan ons doet kennen als “de Vader der ontfermingen en de God van alle vertroosting” (2Ko 1:3). God geeft vertroosting door de Schriften. Door de vertroosting van de Schriften hebben wij hoop op God (Rm 15:4). De Schriften getuigen van de Heer Jezus (Jh 5:39), Hij is de inhoud ervan. God vertroost ook door de Heilige Geest (Hd 9:31). Hij is de Voorspraak of Trooster. Gods Geest neemt op een bijzondere wijze uit de Schriften om te troosten.

God wil ook ons gebruiken om anderen te vertroosten (2Ko 1:4; 2Ko 7:13). Ware troost is spreken tot iemands hart (Ru 2:13).

De HEERE zet Zich in voor Zijn stad

De profeet moet prediken of uitroepen wat de HEERE tegen hem heeft gezegd. Het is niet alleen voor hem, maar het hele volk moet het horen en erdoor bemoedigd worden.

Jeruzalem is de plaats van Gods woning en troon, het centrum van Zijn regering. Die stad zal Hij niet blijvend prijsgeven. Sion is de naam van Jeruzalem met het oog op de zegeningen die de stad in het vrederijk zal ontvangen. Sion betekent ‘zonnig’, want daar zal de “Zon der gerechtigheid opgaan en onder Zijn vleugels zal genezing zijn” (Ml 4:2). Sion, dat is de berg Sion, wordt vermeld samen met Jeruzalem als de locatie van de tempel. Hierdoor wordt bepaald en bevestigd dat alleen Jeruzalem als de hoofdstad van het koninkrijk van de Zoon des mensen in aanmerking komt.

Gods toorn over de heidenvolken

God is “zeer toornig” op de volken die Hij als tuchtroede voor Zijn volk heeft gebruikt. Hij is zeer toornig omdat ze daarbij geen maat hebben gehouden, want ze zijn zo vermetel geweest om Israël te willen vernietigen (Js 47:6; Jr 50:11-18; Jr 51:24; Ez 25:3; 8; 12; 15; Ez 26:2; Ob 1:10-14). Ze zijn zich niet bewust geweest dat ze alleen een tuchtroede in Gods hand waren, maar hebben hun eigen voordeel willen halen uit de gelegenheid die God heeft geboden om Zijn volk aan te vallen (Js 10:5; 7). Hier wordt ook duidelijk dat ondanks de wereldvrede die er op dat moment is, God toch toornig op hen is en die vrede daarom ook slechts van beperkte duur kan zijn.

Dat God maar “een weinig toornig” was, ziet op de duur van de toorn (Js 54:8), Gods toorn is slechts voor korte tijd. In Zc 1:2 gaat het over de hevigheid van Zijn toorn.

De HEERE keert terug naar Jeruzalem

De HEERE keert met barmhartigheid terug tot Zijn volk waarvan Hij Zich eerst heeft moeten terugtrekken vanwege hun zonden (Hs 5:15). Hij denkt in Zijn “toorn aan ontferming” (Hk 3:2). Zoals Hij eerst met oordeel tot Jeruzalem is gekomen, zo komt Hij nu met barmhartigheid.

Er is geen grotere bemoediging dan de handen te slaan aan een werk dat Gods volkomen belangstelling heeft en Zijn doel bevordert. Zo wordt de herbouw van de tempel hier voorgesteld. Het is een voorrecht daaraan te mogen meewerken. Eerst wordt het huis gebouwd, daarna Jeruzalem. Gods woonplaats staat voorop.

Aan wie “het meetlint” toebehoort, heeft het recht op wat wordt gemeten (Zc 2:1; Jb 38:5; Ez 41:3; Ez 45:6). Het meetlint duidt op Gods belangstelling om de juiste toestand van de stad waar te nemen en haar naar Zijn eigen, wijze plan op de juiste tijd te zegenen. Het meetlint is hier een symbool van herstel (vgl. Zc 2:1; Jr 31:38-40), terwijl het vroeger een symbool van oordeel was (2Kn 21:13; Js 34:11).

Uitbreiding, troost en verkiezing

Zacharia moet nog meer prediken in opdracht van “de HEERE van de legermachten”. Hij moet verkondigen dat er niet alleen herbouwd zal worden, maar ook dat de steden zullen overvloeien van zegen. Niet alleen Jeruzalem, ook de andere steden zullen hersteld worden. God is een God van uitbreiding en Hij zal de steden vanwege het goede uitbreiden (vgl. Sp 5:16).

De vervulling van dit vers ligt in een toekomst die ook nu nog steeds moet komen. Nooit heeft het volk een tijd van dergelijke voorspoed gekend. De zegen die God voor Zijn volk bereid heeft, zal nog komen.

Het Perzische rijk zal nog enige tijd bestaan. Daarna komen nog het Griekse en het Romeinse rijk. Wat zal Zijn volk daaronder nog te lijden hebben. In het jaar 70 is Jeruzalem vertrapt door de volken en dat is tot op vandaag het geval. Wel zien wij in onze dagen dat God bezig is Zijn woorden aan Zacharia waar te maken. Jeruzalem is sinds 1948 weer in Joodse handen.

Zelf hebben wij, als leden van Gods gemeente, te maken met “het Jeruzalem dat boven is” (Gl 4:26). Daarover spreekt God ook goede woorden en troostrijke woorden. Het is als gemeente onze opdracht om op aarde de waarheid van God over de gemeente te laten zien.

Vier hoorns

Dan ziet Zacharia “vier hoorns”. Het gaat om de ‘hoorns’ en het getal ‘vier’. Met de vier hoorns worden de vier wereldrijken bedoeld. Nu is Babel er ook bij betrokken omdat het gaat om een overzicht van de hele geschiedenis (vgl. Dn 7:4-7). Alle vier hebben ze Israël gestoten met hun hoorns, dat wil zeggen in hun kracht, en wel om het volk te vernietigen. De inwoners van Juda, Israël en Jeruzalem als hoofdstad van beide rijken zijn allen door de volken weggevoerd en verstrooid.

God plaatst Zich achter de geschiedenis door te spreken over een verstrooiing die al geschied is door alle vier de rijken. Dat betreft dus ook de rijken die nog komen moeten, want op dit moment is de macht aan de Meden en Perzen, het tweede rijk.

Vier smeden

Het visioen van de vier smeden bevat een boodschap van vertroosting. God zegt dat Hij Zijn eigen instrumenten heeft om de vier hoorns te vernietigen, namelijk Zijn smeden. Het zijn Zíjn werklieden.

We zien hier het beeld dat alle vijanden van Israël op hun beurt zullen worden omgebracht. Het zijn de verschillende wereldrijken die elk op hun beurt eerst het voorgaande wereldrijk overwinnen en daarna zelf door het volgende worden overwonnen. Zo heeft Babel Assyrië onderworpen en is Babel door de Meden en Perzen overwonnen.

De Heer Jezus zal het laatste rijk overwinnen (Dn 2:34; 44-45). Dit is een troost voor het overblijfsel in de dagen van Zacharia. God toont dat Hij het antwoord heeft op elke kwade macht die Zijn volk aanvalt. Daarbij brengt de Heer Jezus de laatste slag toe aan de vijanden van Zijn volk. Dan zullen alle wereldrijken vernietigd zijn.

Juda is door God vanwege het gewicht van hun zonden aan de hoorns, de wereldrijken, overgeleverd. Ze zijn daardoor zo terneergedrukt, dat ze niet in staat zijn het hoofd op te heffen (Jb 10:15). Aan die situatie zal een einde komen. God heeft daarvoor Zijn smeden gereed staan die de hoorns zullen neerwerpen (Ps 75:11). Wie de stad, hoe ook in puin, aanraakt, raakt Gods oogappel aan. Daarom komt Gods oordeel over de volken.

Ook voor ons heeft God Zijn werktuigen. Die gebruikt Hij in opwekkingen. Elke opwekking is een openbaring van de kracht van God, door Zijn Geest. Dan wordt het kwaad overwonnen. Tegelijk levert dat een hernieuwde aanval van de duivel op. Wij leven al in het koninkrijk van God, dat nu nog een koninkrijk in verborgen vorm is. We hebben werktuigen nodig die in Gods hand gebruikt worden om Zijn volk op te bouwen. Zij verweren zich ook tegen de vijand die nooit ophoudt met zijn aanvallen op wat van God is. Wat in de gemeente opbouwt, zal altijd overwinnen wat afbreekt.

© 2023 Auteur G. de Koning

Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.





Bible Hub


Haggai 2
Top of Page
Top of Page